ECLI:NL:RBAMS:2022:7385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
13/199864-22 + 13/342144-21 (tul) + 15/255148-19 (tul) + 96/120072-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vervoer van cocaïne en witwassen met recidive

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan het vervoeren van 8,53 gram cocaïne en het witwassen van bijna € 4.000,-. De verdachte, geboren in 1992 en nu gedetineerd, werd op 7 augustus 2022 aangehouden in Amsterdam. Tijdens de zitting op 8 november 2022 heeft de officier van justitie, mr. S. de Bont, de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten gevorderd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. Mustafazade, pleitte voor vrijspraak van enkele feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van een fiets en sprak de verdachte vrij van dat feit. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte cocaïne had vervoerd en dat hij geldbedragen had witgewassen, waarbij hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 60 dagen op, met aftrek van het voorarrest, en besloot de voorlopige hechtenis op te heffen. Daarnaast werden er vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen behandeld, waarbij de rechtbank besloot om in plaats van gevangenisstraf taakstraffen op te leggen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte op het gebied van drugsdelicten, en de noodzaak voor begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/199864-22
Parketnummers vorderingen tul: 13/342144-21, 15/255148-19 en 96/120072-18
Datum uitspraak: 22 november 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
nu gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Bont, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Mustafazade, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III op 7 augustus 2022 in Amsterdam;
het vervoeren, dan wel aanwezig hebben van 8,53 gram materiaal bevattende cocaïne op 7 augustus 2022 in Amsterdam;
diefstal, subsidiair heling van een (elektrische) fiets in de periode van 18 september 2021 tot en met 7 augustus 2022 in Amsterdam;
witwassen van € 1584,90 en € 3010,- aan contant geld in de periode 7 augustus 2022 tot en met 9 augustus 2022 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
een bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, onder 2, onder 3 subsidiair en onder 4 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte de elektrische fiets heeft gestolen en vordert om verdachte voor dat primair ten laste gelegde feit vrij te spreken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, onder 3 en onder 4 ten laste gelegde feiten. Er is geen inhoudelijk verweer gevoerd op het onder 2 ten laste gelegde vervoeren, dan wel aanwezig hebben van 8,53 gram cocaïne.
Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment dat hij de fiets bestuurde, wetenschap en beschikkingsmacht had over het vuurwapen dat zich in een plastic tas in de fietstas bevond. Allereerst wijst de raadsvrouw erop dat er geen DNA-sporen en/of vingerafdrukken van verdachte op de tas, het vuurwapen of de munitie zijn aangetroffen. Daarnaast is de fiets zes uur na de aanhouding van verdachte in de bosjes van het Oosterpark aangetroffen, zodat niet kan worden uitgesloten dat het vuurwapen en de munitie na de aanhouding door een ander in de fietstas zijn gelegd.
Ten aanzien van feit 3 betoogt de raadsvrouw dat het dossier geen bewijs bevat voor betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van de fiets. Daarnaast bracht het kortstondig gebruik van de fiets door verdachte niet met zich mee dat op hem een plicht rustte om te onderzoeken of de fiets van diefstal afkomstig was. Bovendien gaven de uiterlijke kenmerken van de fiets daartoe geen aanleiding.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw beargumenteerd dat niet kan worden bewezen dat de bij verdachte aangetroffen geldbedragen uit enig (eigen) misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft geen vertrouwen in het bancaire systeem en daarom bewaart hij zijn spaargeld, ontvangen uitkering en inkomsten uit werk dat hij voor [werkgever] doet, contant. Deze verklaring is voldoende concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over het vuurwapen en de munitie die in een dichtgevouwen rode plastic tas in de fietstas zijn aangetroffen. Los van het feit dat de fiets waarop verdachte fietste, zes uur na zijn aanhouding in de bosjes in het Oosterpark is teruggevonden, bevat het dossier geen concrete objectieve informatie (in de vorm van DNA-sporen of vingerafdrukken) waarmee het vuurwapen en de munitie tot verdachte zijn te herleiden. De rechtbank zal verdachte dan ook voor dit feit vrijspreken.
4.3.2
vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal en de subsidiair ten laste gelegde heling van de elektrische fiets. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte de fiets tussen 18 september 2021 en 19 september 2021 heeft gestolen. Verder zijn er onvoldoende aanwijzingen op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte in de gegeven omstandigheden wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was.
4.3.3
partiële vrijspraak voor het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij zijn aanhouding € 1584,90 contant geld bij zich had en dat later, op 9 augustus 2022, € 3.010,- in contanten is aangetroffen in zijn kamer bij het Leger des Heils. Het voorhanden hebben van dergelijke contante geldbedragen in coupures van 5, 10, 20 en 50 euro levert een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. Het is dan aan verdachte om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van dit geld te geven. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij kort voor zijn aanhouding € 370,00 had gepind. Deze verklaring wordt onderbouwd door de bankgegevens die zich in het dossier bevinden. Ook heeft verdachte verklaard dat hij een uitkering ontvangt en dat hij daarvan met een door de gemeente verstrekte prepaid pinpas iedere week € 250,00 contant opneemt om zijn uitgaven te bekostigen. De rechtbank acht deze verklaring concreet en niet op voorhand hoogst onaannemelijk. Bovendien had deze verklaring geverifieerd kunnen worden bij de gemeente. Dat dit niet is gebeurd, is niet aan verdachte te wijten. Voor het overige deel van het aangetroffen contante geld heeft verdachte wisselende en geen verifieerbare niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen gegeven. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat dit geld een illegale herkomst heeft.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde voor wat betreft de € 370,00 en € 250,00 die bij de aanhouding van verdachte zijn aangetroffen. Deze bedragen zullen in de bewezenverklaring op het geldbedrag van
€ 1.584,90 in mindering worden gebracht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 7 augustus 2022 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd 8,53 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
en dat hij
in de periode van 7 augustus 2022 tot en met 9 augustus 2022 te Amsterdam, geldbedragen (964,90 euro en 3010 euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
9.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, eventueel te vermeerderen met een voorwaardelijk strafdeel waaraan de bijzondere voorwaarden kunnen verbonden die de reclassering heeft geadviseerd. Verdachte is intrinsiek gemotiveerd om zijn leven op orde te krijgen en is bereid daarbij hulp van de reclassering te aanvaarden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van cocaïne en witwassen van bijna € 4.000,-. Verdachte heeft verklaard dat hij de drugs bij zich had voor eigen gebruik. De rechtbank stelt voorop dat, voor zover zij deze verklaring gelooft, ook dit een strafbaar feit oplevert waarvoor verdachte strafbaar is. Gebruikers van harddrugs zijn namelijk een belangrijke schakel in de handel in verdovende middelen die vaak gepaard gaat met andere vormen van zware en gewelddadige criminaliteit, waarbij tegenwoordig steeds vaker onschuldige slachtoffers vallen. Door drugs te gebruiken, houdt verdachte dit criminele circuit in stand. Gelet op de wijze waarop de cocaïne verpakt was, de kleine coupures waarin het contante geld bij verdachte is aangetroffen, het feit dat verdachte drie telefoons bij zich had en dat hij is aangehouden in een gebied in Amsterdam dat gekenmerkt wordt door veel drugscriminaliteit, is bij de rechtbank echter de indruk ontstaan dat verdachte de verdovende middelen niet alleen bij zich had voor eigen gebruik, maar dat hij zich ook bezig hield met de handel daarin. Dat zal de rechtbank dan ook meewegen in de strafmaat.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 september 2022. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar zowel in Nederland als in Frankrijk is veroordeeld voor drugsdelicten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 25 oktober 2022. De reclassering signaleert het gebrek aan stabiele huisvesting, werk en inkomen, alsmede het middelengebruik van verdachte, zijn sociale omgeving en psychosociaal functioneren als criminogene risicofactoren voor toekomstig delictgedrag. Ook ziet de reclassering een delictspatroon op het gebied van vermogens-, geweld- en drugsdelicten in het binnen- en buitenland. Sinds april 2022 staat verdachte onder toezicht van de reclassering. Dat verloopt volgens de toezichthouder redelijk goed. Hij komt zijn afspraken na en het contact wordt beter. Vanwege het feit dat er nog steeds zicht is op een omklapwoning voor verdachte, is de reclassering bereid het toezicht voort te zetten. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, meewerken aan ambulante behandeling gericht op middelengebruik en delictgedrag, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan vinden en behouden van dagbesteding en het geven van openheid van zaken en eerlijkheid tijdens de meldplichtgesprekken.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Nu de rechtbank minder bewezen verklaart dan door de officier van justitie is gevorderd, bestaat hierin aanleiding om af te wijken van de strafeis.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) hanteren bij het vervoeren van 0-10 gram harddrugs een taakstraf van 30 uren als uitgangspunt. Als het gaat om witwasdelicten wordt aangesloten bij de LOVS-oriëntatiepunten die betrekking op fraudedelicten. Bij fraudedelicten tot een bedrag van € 10.000,- is dat gevangenisstraf van één week tot twee maanden. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank verder rekening met de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en de hoogte van het bewezenverklaarde witwasbedrag. De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat sprake is van een dealerindicatie en dat verdachte eerder in het binnen- en buitenland is veroordeeld voor drugsdelicten. Alles overwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) dagen passend en geboden.
Verdachte zit op het moment van de zitting al drie maanden in voorarrest. Dat is de reden dat de rechtbank na beraadslaging in de raadkamer de voorlopige hechtenis op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering al heeft opgeheven. Gelet op de bewezenverklaarde feiten en de bijbehorende strafmaat, is er geen ruimte meer om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Bovendien ziet de rechtbank daar geen noodzaak toe, nu het toezicht en begeleiding door de reclassering in de zaak met parketnummer 13/342144-21 pas in april 2022 is aangevangen. De reclassering heeft dus nog voldoende tijd om in het kader van de in die zaak opgelegde bijzondere voorwaarden met verdachte aan de in het rapport genoemde risicofactoren te werken.

10.Vorderingen tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

10.1.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 13/342144-21
Bij de stukken bevindt zich de op 10 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/342144-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 30 maart 2022 van de rechtbank Amsterdam. Verdachte is hierbij veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met bevel dat een gedeelte van deze straf, te weten twee maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat in de strafmaat voor de bewezenverklaarde feiten geen ruimte meer is voor een voorwaardelijk strafdeel waaraan reclasseringstoezicht en andere bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden. Desondanks vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte de hulp en begeleiding van de reclassering ontvangt die hij nodig heeft. Om de reclassering voldoende tijd te geven om met verdachte aan de risicofactoren te werken, ziet de rechtbank aanleiding om de proeftijd met één jaar te verlengen.
10.2.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 15/255148-19
Bij de stukken bevindt zich de op 10 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15/255148-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 18 mei 2021 van de politierechter Noord-Holland. Verdachte is hierbij onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. De rechtbank acht het echter onwenselijk dat verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, zal de rechtbank daarom gelasten dat verdachte een taakstraf van 60 (zestig) uren moet verrichten, te vervangen door veertien dagen hechtenis als hij deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
10.3.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 96/120072-18
Bij de stukken bevindt zich de op 10 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96/120072-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 16 april 2019 van de kantonrechter te Amsterdam. Verdachte is hierbij veroordeeld tot een hechtenis van twee weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. De rechtbank acht het echter onwenselijk dat verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, zal de rechtbank daarom gelasten dat verdachte een taakstraf van 60 (zestig) uren moet verrichten, te vervangen door veertien dagen hechtenis als hij deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht.

11.Beslag

11.1.
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedragen, te weten:
  • 109,90 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-6220287);
  • 855 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-6220278);
  • 35 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6221262);
  • 1055 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6221248);
  • 450 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6221242);
  • 1470 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6221239),
die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het onder 4 bewezen geachte is begaan.
11.2.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 10 STK verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6220276);
  • 1 STK verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6220277);
  • 2 STK verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6220293),
dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK vuurwapen (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6220317);
  • 6 STK munitie (Omschrijving: PL1300-2022164572-G62202318),
dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het misdrijf waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen het begaan van soortgelijke misdrijven en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
11.3.
Teruggave
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag, te weten:
- 620 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-6220278),
dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu verdachte voor het voorhanden hebben van deze geldbedragen een min of meer concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven en de rechtbank verdachte daarom voor dit deel van de witwasverdenking heeft vrijgesproken.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, onder 3 primair en onder 3 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en onder 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met een in artikel 2 onder b van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 4:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verlengt in de zaak met parketnummer 13/342144-21 de proeftijd met
1 (één) jaar.
Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 15/255148-19 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 (twee) weken –
een taakstraf van 60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 2 (twee) weken.
Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 96/120072-18 voorwaardelijk opgelegde hechtenis van 2 (twee) weken –
een taakstraf van 60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 2 (twee) weken.
Verklaart verbeurd:
  • 109,90 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-6220287);
  • 855 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-6220278);
  • 35 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6221262);
  • 1055 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6221248);
  • 450 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6221242);
  • 1470 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6221239).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 10 STK verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6220276);
  • 1 STK verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6220277);
  • 2 STK verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6220293);
  • 1 STK vuurwapen (Omschrijving: PL1300-2022164572-G6220317);
  • 6 STK munitie (Omschrijving: PL1300-2022164572-G62202318).
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van:
620 EUR (Omschrijving: PL1300-2022164572-6220278).
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en B.K.M. Thuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2022.
[...]