ECLI:NL:RBAMS:2022:7384

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
13/194350-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een medewerker van een hulpverlenende instantie met gevolgen voor de strafbaarheid en toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en, subsidiair, poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 29 juli 2022 in Amsterdam een hulpverlener, met wie hij een vertrouwensband had, aangevallen door haar in het gezicht te slaan en vervolgens meermalen tegen haar lichaam te schoppen. De rechtbank heeft het standpunt van de officier van justitie gevolgd dat de geweldshandelingen niet als poging tot doodslag gekwalificeerd konden worden, maar wel als poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, dat hij slechts een duw heeft gegeven, niet aannemelijk geacht en heeft de aangifte van het slachtoffer als bewijs aangenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals opname in een zorginstelling en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en heeft geen redenen gevonden om hem verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren, ondanks de psychologische rapportage die een persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte vaststelde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/194350-22
Datum uitspraak: 22 november 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1],
nu gedetineerd te: PI [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van Wirken, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J.B. Rijser, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [persoon] door haar in het gezicht te slaan/stompen waardoor zij ten val is gekomen en haar vervolgens meermalen tegen het hoofd, borst, heup en benen te schoppen.
Mocht dat niet bewezen kunnen worden verklaard, zijn deze geweldshandelingen subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als eenvoudige mishandeling.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
een bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd op de ten laste gelegde feiten en zich aangesloten bij de kwalificatie van de officier van justitie.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster [persoon] alleen een duw heeft gegeven, waardoor zij op de grond is gevallen en daardoor mogelijk letsel aan haar gezicht heeft opgelopen. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk gelet op de inhoud van de letselverklaring en de waarnemingen van getuige [getuige]. Deze bewijsmiddelen bieden steun voor de verklaring van aangeefster dat verdachte haar tegen het gezicht en lichaam heeft gestompt en getrapt. De rechtbank gaat dan ook uit van de aangifte en niet van de verklaring van verdachte.
Op basis van de aangifte, de getuigenverklaring en het geconstateerde letsel, stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster tegen het lichaam heeft gestompt en tegen het gezicht en het lichaam heeft getrapt. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze geweldshandelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als poging tot doodslag, nu deze naar uiterlijke verschijningsvorm geen aanmerkelijke kans op het intreden van de dood opleveren. Daarentegen bestaat met het trappen tegen het gezicht en het lichaam wel de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Door aldus te handelen en aangeefster in hulpeloze toestand achter te laten, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook aanvaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 29 juli 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- voornoemde [persoon] heeft gestompt tegen haar lichaam, waardoor die [persoon] ten val is gekomen, en
- vervolgens terwijl voornoemde [persoon] op de grond lag die [persoon] met geschoeide voet heeft getrapt tegen haar gezicht en lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte poging tot zware mishandeling zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd. Ook heeft de officier van justitie gevorderd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
9.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en een voorwaardelijk strafdeel waaraan de bijzondere voorwaarden kunnen verbonden die de reclassering heeft geadviseerd.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft een hulpverlener van het [hulpverlenende instantie], iemand waarmee hij de afgelopen jaren een zekere vertrouwensband heeft opgebouwd, aan het einde van haar nachtdienst bij de bushalte belaagd, haar gestompt en tegen het gezicht en lichaam getrapt. Dat is een ernstig strafbaar feit. Het is zeer kwalijk dat verdachte een vrouw, buiten het bereik van de beveiliging van haar werk, heeft aangevallen. Te meer nu het geweld doorging toen zij weerloos op de grond lag. De rechtbank begrijpt dat verdachte zich door haar onrechtvaardig behandeld voelde, maar voor zover dat al het geval was, geeft hem dat niet het recht om gewelddadig te reageren.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 september 2022. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 26 oktober 2022, opgesteld door mw. drs. Y. Nijhuis, GZ-psycholoog. Hieruit volgt dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, alsmede een stoornis in gebruik van cocaïne, opioïde, cannabis en alcohol. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, maar alleen de persoonlijkheidsproblematiek is van invloed geweest op zijn gedragingen: verdachte voelde zich dermate vernederd en gekrenkt dat hij heeft gereageerd zoals hij heeft gereageerd, aldus de psycholoog. Daarom wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Om het risico op herhaling te beperken, adviseert de psycholoog dat verdachte klinische verslavings-behandeling krijgt, alsmede een ambulante poliklinische behandeling ter voorkoming van een terugval in gebruik en leren hulp vragen te en om te gaan met krenkingen. Daarnaast dient verdachte te worden ondersteund bij het vinden van werk of dagbesteding en het vinden van een (begeleide) woonplek.
De rechtbank volgt het advies om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren niet. De rechtbank neemt aan dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde een persoonlijkheidsstoornis aanwezig was, maar in de Pro Justitia-rapportage is onvoldoende onderbouwd op welke manier de stoornis heeft doorgewerkt in het plegen van het delict.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 4 november 2022, waarin ook de reclassering het middelengebruik en gebrek aan vaste huisvesting als criminogene risicofactoren signaleert. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psycholoog dat klinische behandeling nodig is om het middelengebruik te doorbreken. Daartoe is reeds een indicatiestelling aangevraagd. In aansluiting op klinische behandeling is een begeleide/beschermde woonvorm geïndiceerd. Verdachte staat daarvoor al op een wachtlijst bij HVO Querido. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, opname in een zorginstelling, meewerken aan ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken een urinecontroles en een locatieverbod voor het [hulpverlenende instantie], locatie [locatie].
Op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De LOVS-oriëntatiepunten hanteren bij een voltooide zware mishandeling, waarbij sprake is van trappen tegen het hoofd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden als uitgangspunt. De rechtbank houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat sprake is van een poging en dat verdachte ter terechtzitting oprecht zijn spijt heeft betuigd voor wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Dat weegt echter niet op tegen de ernst van het feit. Verdachte heeft een hulpverlener op een kwetsbaar moment aangevallen en haar vervolgens hulpeloos achtergelaten. Gelet op de ernst van dit feit is een forse gevangenisstraf passend en kan niet worden volstaan met een onvoorwaardelijk strafdeel dat gelijk is aan het voorarrest, zoals de raadsman heeft bepleit. Daarnaast vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte de hulp krijgt die nodig is om zijn verslaving aan te pakken en recidive te voorkomen. De bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd bieden daar voldoende mogelijkheden voor. Deze zal de rechtbank dan ook aan een voorwaardelijk strafdeel verbinden, zij het met uitzondering van het locatieverbod. Ter terechtzitting is namelijk gebleken dat verdachte niet meer op de [locatie] verblijft en dat het slachtoffer op meerdere locaties van het [hulpverlenende instantie] werkzaam is. Daarom vindt de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer een meer doeltreffende maatregel.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte opleggen de volgende straf opleggen: een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van het locatieverbod en aangevuld met het contactverbod. De rechtbank ziet geen reden om deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, nu er geen concreet gevaar voor personen bestaat.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Materiële en immateriële schade
De benadeelde partij [persoon] vordert € 1.650,37 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade (29 juli 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadeposten zijn onderbouwd en betreffen redelijke bedragen. Daarom zal te rechtbank de vordering in zijn geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 juli 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.150,37 (zegge eenendertighonderdvijftig euro en zevenendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade (29 juli 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
63 (drieënzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten:
2 (twee) maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

1.Meldplicht

Veroordeelde zich meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] en zich daarna blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Opname in een zorginstelling

Veroordeelde zich laat opnemen in een verslavingszorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling in het kader van de behandeling geeft. Het innemen van medicatie kan hieronder vallen, indien de zorginstelling dat nodig vindt. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de behandelaar en reclassering nodig vinden. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

3.Ambulante behandeling

Veroordeelde zich na het afronden van zijn klinische behandeling laat behandelen door het Jellinek Outreachend team (JOT) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem voor de behandeling geeft. Het innemen van medicijnen kan hieronder vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.

4.Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Veroordeelde na het afronden van zijn klinische behandeling verblijft in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.

5.Meewerken aan urinecontroles

Veroordeelde meewerkt aan het afnemen van urinecontroles zodat de reclassering het middelengebruik van veroordeelde kan monitoren.

6.Contactverbod

Veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met het slachtoffer, [persoon], geboren op [geboortedag 2] 1965 te [geboorteland], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van € 1.650,37 (zegge zestienhonderdvijftig euro en zevenendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 (zegge vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon].
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de Staat € 3.150,37 (eenendertighonderdvijftig euro en zevenendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
63 (drieënzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en B.K.M. Thuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2022.
[...]