ECLI:NL:RBAMS:2022:735

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
13/162909-21 & 21/002020-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal met psychische problematiek en afweging van strafmaat

Op 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 juni 2021 in Amsterdam vleeswaren en bier heeft gestolen van Vomar. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 1985, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting op 17 september 2021, 26 november 2021 en 4 februari 2022, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.L.J. Swart. De rechtbank heeft ook deskundigen gehoord, waaronder psychiater D.J. Vinkers.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde winkeldiefstal, en dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor zijn handelen. De officier van justitie had een ISD-maatregel van 2 jaar geëist, maar de rechtbank besloot deze niet op te leggen. De psychiater had geadviseerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische problemen, waaronder een persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek. De rechtbank nam dit advies over en oordeelde dat de verdachte bereid was vrijwillig zorg te aanvaarden.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de achtergrond van de verdachte. Ondanks zijn eerdere veroordelingen en de hoge kans op recidive, werd de gevangenisstraf van 1 maand als passend en geboden beschouwd. De rechtbank hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op, aangezien de verdachte al langer in voorarrest had gezeten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de verdachte lange tijd in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/162909-21 & 21/002020-18 (TUL)
Datum uitspraak: 18 februari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 september 2021, 26 november 2021 en 4 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.L.J. Swart, naar voren hebben gebracht.
Als deskundigen zijn psychiater D.J. Vinkers en reclasseringswerker [persoon] gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
op of omstreeks 19 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, vleeswaren en/of bier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Vomar, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank is van oordeel – met de officier van justitie en de verdediging – dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde winkeldiefstal.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 19 juni 2021 te Amsterdam, vleeswaren en bier, die geheel aan Vomar toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot de oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat opdracht moet worden gegeven aan het Openbaar Ministerie om de mogelijkheden van een zorgmachtiging te onderzoeken. Aan verdachte is al tweemaal de ISD-maatregel opgelegd. Dit heeft niet mogen baten. Subsidiair verzoekt de verdediging om een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel, gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijk deel waaraan bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Een vervelend feit dat veel overlast en financiële schade veroorzaakt, en waarmee verdachte er blijk van heeft gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen. De winkeliers en uiteindelijk ook de consument worden daardoor op kosten gedreven.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 augustus 2021. Hieruit blijkt dat verdachte veel vaker is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, waarbij hem tot tweemaal toe de ISD-maatregel is opgelegd. De eerder aan hem opgelegde straffen en maatregelen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw een winkeldiefstal te plegen.
De rechtbank heeft kennis genomen van een Pro Justitia-rapport van 5 november 2021, opgemaakt door D.J. Vinkers, psychiater. Daarin heeft de psychiater het volgende gerapporteerd. Bij verdachte is sprake van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en vermijdende trekken, ADHD, een autismespectrumstoornis, en een (ernstige) stoornis in het gebruik van cocaïne, amfetamines, cannabis en alcohol. Hiervan was ook sprake ten tijde van de bewezenverklaarde diefstal en dit alles heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. Verdachte heeft weinig copingvaardigheden. Dit leidt ertoe dat verdachte impulsief besluit om te vluchten in middelengebruik. De psychiater adviseert om de diefstal in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusie en het advies van de psychiater over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
In voornoemd Pro Justitia-rapport is door de psychiater het recidiverisico op het plegen van vermogensdelicten als hoog ingeschat. Verdachte is al vele malen teruggevallen in het gebruik van harddrugs en alcohol. Hoewel betrokkene inzicht heeft in zijn problemen is hij impulsief. Deze impulsiviteit speelt een rol in het drugsgebruik en het plegen van winkeldiefstallen. Verdachte is gemotiveerd om abstinent te blijven van harddrugs en om zich onder begeleiding en behandeling te stellen. Daarnaast heeft de psychiater geconcludeerd dat een ISD-maatregel waarschijnlijk enkel zou leiden tot een herhaling van zetten. Ter terechtzitting heeft psychiater Vinkers aanvullend verklaard dat het zeer waarschijnlijk is dat verdachte na afloop van de ISD-maatregel – net als na zijn eerdere verblijven in een ISD – weer zal vervallen in het plegen van strafbare feiten en hierdoor in een vicieuze cirkel terechtkomt.
Naar aanleiding van het Pro Justitia-rapport heeft de reclassering in het rapport van november 2021, opgemaakt door [persoon] ten behoeve van de zitting van 26 november 2021, geconcludeerd dat het recidiverisico onverminderd hoog is gelet op de instabiliteit op alle leefgebieden. Verdachte heeft geen woon- of verblijfplaats, geen dagbesteding en zijn financiële situatie is ook instabiel. Bovendien is er sprake van een ernstige verslavingsproblematiek.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal de ISD-maatregel gelet op het advies van de psychiater niet opleggen. Evenmin zal de rechtbank opdracht geven om de mogelijkheden van een zorgmachtiging te onderzoeken. Verdachte is immers bereid gebleken vrijwillig zorg te aanvaarden, waardoor een zorgmachtiging niet aan de orde komt.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling hebben gemaakt over wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. In strafverminderende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte impulsief heeft gehandeld vanuit zijn onderliggende problematiek en als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Het bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven, nu verdachte inmiddels al langer in voorarrest heeft gezeten.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

8.1.
Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij de stukken bevindt zich de op 4 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 18 juni 2019 van de enkelvoudige strafkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
8.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit arrest en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank acht de tenuitvoerlegging echter niet opportuun en zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Hierbij betrekt de rechtbank dat verdachte in de aanhangige hoofdzaak lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
 Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in paragraaf 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 21/002020-18 door de enkelvoudige strafkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest d.d. 18 juni 2019 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf.
 Heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2022.