ECLI:NL:RBAMS:2022:7349

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AMS 22/5412
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een souvenirwinkel wegens overtreding van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De burgemeester van Amsterdam had op 9 november 2022 besloten om een souvenirwinkel voor de duur van zes maanden te sluiten, omdat er tijdens een politiecontrole op 29 september 2022 in het pand drugs waren aangetroffen. De verzoekster, de eigenaar van de winkel, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de sluiting tot zes weken na de beslissing op haar bezwaar. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het algemeen belang van handhaving van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van de verzoekster om open te blijven. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij opmerkte dat de aangetroffen 'voorgedraaide joints' als hennep worden beschouwd onder de Opiumwet, ongeacht het THC-gehalte. De sluiting van de winkel is daarmee gerechtvaardigd om de openbare orde te herstellen en te voorkomen dat er opnieuw drugs worden verhandeld vanuit het pand.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5412

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2022 in de zaak tussen

[verzoekster], te [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. V.C. van der Velde),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. R. Nomden en mr. M. Kappelhof).

Procesverloop

Met het besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het pand met daarin de publiek toegankelijke inrichting [verzoekster] aan de [adres] voor de duur van zes maanden gesloten met ingang van 11 november 2022.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat het bestreden besluit wordt geschorst tot 6 weken na de beslissing op haar bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2022. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Güngörmez, als waarnemer van haar gemachtigde. Namens verzoekster is verschenen [naam 1] , bestuurder/eigenaar van [verzoekster] en huurder van het pand aan de [adres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verzoekster exploiteert haar bedrijf in het pand aan de [adres] . De politie heeft op 29 september 2022 tijdens een controle van de Ondermijningsbrigade een onderzoek ingesteld in het pand. Uit de hiervan opgestelde bestuurlijke rapportage van
12 oktober 2022 blijkt dat het volgende in het pand is aangetroffen:
- 371 ‘ voorgedraaide joints’ met hennep (in totaal 528,99 gram);
- 680 bakjes met truffels met een psychoactieve werking;
- twee dozen met Kamagra;
- vijf blauwkleurige tabletten;
- twee strips van Cobra-120 tabletten met de werkzame stof Sildenafil.
2. Het bestreden besluit is genomen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 125 van de Gemeentewet. Met de sluiting wil verweerder naar buiten laten zien dat geen drugs meer worden verhandeld vanuit het pand en dat wordt opgetreden tegen de aanwezigheid van hennep in panden. De aanwezigheid van hennep kan leiden tot onveiligheid voor de omwonenden vanwege overlast, ripdeals, inbraak en de aantrekkingskracht van het pand op criminele activiteiten. Verweerder weegt mee dat er een groot risico op herhaling is omdat er eerdere registraties zijn omtrent de aanwezigheid van drugs in het pand.
Standpunt verzoekster
3. Verzoekster stelt dat er geen drugs zoals genoemd op lijst I of II van de Opiumwet aanwezig waren in [verzoekster] . Verweerder heeft ten onrechte geen laboratoriumonderzoek gedaan, terwijl dit wel geboden was gelet op de zienswijze. Een joint zonder overschrijding van de toegestane hoeveelheid THC is toegestaan om te verkopen ofwel voorhanden te hebben. Binnen Nederlandse wetgeving zijn CBD-producten met een THC-gehalte lager dan 0,2% legaal. De aangetroffen joints betreffen CBD-joints en hebben een THC-gehalte van minder dan 0,2% conform de regelgeving van de Europese Unie en Nederland. De joints zijn afkomstig van een gecertificeerd bedrijf. Verzoekster verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van 19 november 2020. [1] Andere souvenirshops verkopen dezelfde producten en die hoeven niet dicht. De truffels en overige pillen staan ook niet op lijst I of II van de Opiumwet. De burgemeester heeft derhalve niet de bevoegdheid om ex artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van het pand over te gaan. De sluiting is verder onrechtvaardig en disproportioneel.
Standpunt verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hennep op lijst II van de Opiumwet staat. De Opiumwet maakt geen onderscheid tussen producten met of zonder THC, zodat het gaat om verboden middelen. Ook hennep zonder THC mag niet worden verkocht, omdat hennep (zowel met als zonder THC) verboden is in de Opiumwet. Met het aantreffen van de geconstateerde hoeveelheden hennep is derhalve sprake van een situatie als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet en was verweerder bevoegd het pand te sluiten. De stelling van verzoekster dat joints waarin geen THC zit, of die een THC-gehalte hebben van minder dan 0,2%, niet onder de Opiumwet vallen, is onjuist. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 19 november 2020 blijkt dat CBD-olie met een THC gehalte van minder dan 0,2% verhandeld mag worden. Dit geldt echter niét voor CBD-joints. De handel in CBD-joints is strafbaar en valt niet onder de bepalingen van het VWEU. [2] Verweerder verwijst naar een uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof van 23 juni 2022. [3] In deze uitspraak oordeelt het Duitse Hof dat een laag THC-gehalte in CBD-joints door verhitting kan worden verhoogd. Het Duitse Hof maakt een onderscheid tussen CBD-olie en onbewerkte hennep. CBD-olie is een extract waarmee het THC-gehalte niet kan worden verhoogd. Dit geldt niet voor hennep-joints. Het verhandelen van deze joints valt niet onder het vrije verkeer, omdat verkoop van hennep in het Enkelvoudig Verdrag [4] strafbaar is gesteld. Het Duitse Hof verwijst ook naar de genoemde uitspraak van het Hof van Justitie van 19 november 2020 voor dit onderscheid. Daarnaast is de sluiting een noodzakelijk en geschikt middel en is een sluiting voor de duur van zes maanden in beginsel evenredig. De sluiting van het pand heeft als doel de verstoring van de openbare orde te herstellen. Het open blijven van het pand levert een ernstig gevaar op voor de openbare orde.
Beoordeling voorzieningenrechter
5. In deze procedure moet de voorzieningenrechter beoordelen of een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter weegt daarbij de belangen van beide partijen af. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. Uit de op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage van 12 oktober 2022 blijkt dat onder meer 371 ‘voorgedraaide’ joints aanwezig waren in het pand. Deze voorgedraaide joints werden door de politie herkend als hennep. De aangetroffen hennep is niet door het politielaboratorium onderzocht.
7. Op grond van artikel 3, aanhef en onder C, van de Opiumwet is het verboden om hennep – zoals vermeld op lijst II – aanwezig te hebben. Hennep is daarbij gedefinieerd als ‘elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden’. Gelet op deze definitie is het THC-gehalte niet relevant. Door verzoekster is gesteld dat sprake is van hennep met niet meer dan 0,2% THC, maar daarmee – los van het gegeven dat dit niet is onderbouwd – wordt onvoldoende betwist dat de gevonden ‘voorgedraaide joints’ met hennep vallen onder de hennepdefinitie van lijst II van de Opiumwet en verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is tot sluiting over te gaan.
8.1.
Voor zover verzoekster meent dat hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 7 zich verzet tegen het Unierecht gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van 19 november 2020, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Nog los van de vraag of in het geval van verzoekster hennep met een laag THC-gehalte is aangetroffen, is ook onduidelijk of sprake is van de toepasselijkheid van de verordening Vo (EU) 1307/2013 zoals bedoeld in de uitspraak van het Hof.
8.2
In de uitspraak van het Hof is overwogen dat CBD-olie met een THC-gehalte van minder dan 0,2% verhandeld mag worden. Niet is gebleken dat dit geldt voor CBD-joints. Verweerder heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof van 23 juni 2022. In deze uitspraak stelt het Duitse Hof vast dat een laag THC-gehalte in CBD-joints door verhitting kan worden verhoogd. Het Duitse Hof maakt een onderscheid tussen CBD-olie en onbewerkte hennep. CBD-olie is een extract waarmee het THC-gehalte niet kan worden verhoogd. Dit geldt niet voor hennep-joints, waar dat juist wel kan. Verzoekster is onvoldoende ingegaan op het betoog van verweerder en heeft volstaan met het standpunt dat de aangetroffen producten geen goederen betreffen in strijd met de Opiumwet. De voorzieningenrechter acht het betoog van verweerder niet onaannemelijk.
9. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat het algemeen belang van verweerder met de handhaving van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van verzoekster om open te blijven tot op het bezwaar is beslist.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.A. Super, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2020:383.
2.Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
3.ECLI:DE:BGH:2022:230622B5STR490.21.0.
4.Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961 (UNTS 520, nr. 7515; Trb. 1963, nr. 81).