ECLI:NL:RBAMS:2022:734

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
13/186410-21 (A), 13/243195-21 (B) & 13/308023-21 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal, diefstallen in vereniging, belediging en bedreiging van een politieagent

Op 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot diefstal, diefstallen in vereniging, belediging en bedreiging van een politieagent. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/186410-21 (A), 13/243195-21 (B) en 13/308023-21 (C) zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. De verdachte is op 4 februari 2022 ter terechtzitting gehoord, waar de officier van justitie, mr. R. Willemsen, zijn vordering heeft gepresenteerd, en de verdediging werd gevoerd door mr. G.J.M. Kruizinga.

De tenlastelegging omvat onder andere een poging tot diefstal uit een auto op 12 juli 2021, diefstal uit een auto met braak op 3 mei 2021, en belediging en bedreiging van een opsporingsambtenaar op 13 november 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal en diefstal met braak, op basis van getuigenverklaringen en bewijsstukken. De belediging en bedreiging van de politieagent zijn eveneens bewezen verklaard, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan grove beledigingen en bedreigingen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft geen ISD-maatregel opgelegd, gezien de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat niet alle alternatieven zijn beproefd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de adviezen van de reclassering, die een hoog herhalingsgevaar inschatten. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/186410-21 (A), 13/243195-21 (B) & 13/308023-21 (C) (Promis)
Parketnummers TUL: 96/081780-20, 13/689041-19, 13/229808-20
Datum uitspraak: 18 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Willemsen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.J.M. Kruizinga naar voren hebben gebracht.
Als deskundige is [persoon 1] , reclasseringswerker, gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
  • een poging tot diefstal uit een auto (zaak A) op 12 juli 2021,
  • diefstal uit een auto met braak samen met een ander op 3 mei 2021 (zaak B, feit 1),
  • samen met een ander pinnen met een uit deze laatste auto gestolen pinpas op 3 mei 2021 (zaak B, feit 2),
  • belediging van een opsporingsambtenaar op 13 november 2021 (zaak C, feit 1) en
  • bedreiging van diezelfde opsporingsambtenaar op 13 november 2021 (zaak C, feit 2).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen en voert daarbij het volgende aan.
3.1.1.
Zaak A
Zowel aangever als de getuige hebben verklaard dat zij verdachte in de auto hebben zien zitten en dat hij de auto aan het doorzoeken was. Zij hebben daarbij gezien dat er goederen los in de auto lagen en dat het dashboardkastje open was. Er is geen reden waarom deze verklaringen zouden zijn verzonnen.
3.1.2.
Zaak B
Uit de aangifte blijkt dat een raam van de auto is ingeslagen en dat er diverse goederen zijn weggenomen. Eén van deze goederen is de pinpas waarmee verdachte iets later heeft gepind in de coffeeshop. Dit pinnen heeft verdachte ter terechtzitting bekend. Uit de processen-verbaal van herkenning waaruit blijkt dat meerdere verbalisanten verdachte herkennen op de beelden die een buurtbewoner van de auto-inbraak heeft gemaakt, uit hetgeen getuige [getuige] heeft verklaard en op grond van de stills van de beelden kan worden vastgesteld dat verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan een diefstal met braak.
3.1.3.
Zaak C
Verbalisant [verbalisant 1] heeft aangifte gedaan van de belediging en de bedreiging. Verdachte heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan de belediging. Daarnaast kan ook de bedreiging worden bewezenverklaard op grond van hetgeen is geverbaliseerd door twee verschillende verbalisanten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
3.2.1.
Zaak A
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot diefstal onder zaak A. Verdachte heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd en verklaringen van aangever en de getuige (de vrouw van aangever) kunnen elkaar niet ondersteunen nu zij partijdig zijn. Daarnaast verschillen deze verklaringen van elkaar. Aangever heeft verklaard iemand in zijn auto te hebben gezien vanaf 200 meter, terwijl zijn echtgenote dichterbij zou hebben gestaan toen zij iemand in de auto zou hebben gezien. Daarnaast zou de inzittende het autoportier open hebben gezwaaid, waarop deze tegen het been van de getuige kwam. Getuige verklaart daarentegen dat zij zag dat iemand de auto uit wilde stappen en dat zij als reactie daarop de deur heeft dichtgedrukt.
3.2.2.
Zaak B
Ten aanzien van de diefstal met braak in vereniging heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Aangever [aangever] heeft verklaard dat de pinopname om 15.17 uur heeft plaatsgevonden en getuige [getuige] heeft verklaard dat de inbraak omstreeks 14.30 uur heeft plaatsgevonden. Gelet op dit tijdsverloop kan de verklaring van verdachte, dat hij rond 15.00 uur de pinpas van een vriend heeft gekregen om hier samen mee te pinnen en daar twintig euro voor te krijgen, niet worden uitgesloten. Het is aannemelijk dat twee anderen de inbraak van de auto hebben gepleegd. Eén van de jongens op de beelden van de inbraak vertoont inderdaad gelijkenissen met verdachte, maar dit kan niet met honderd procent zekerheid worden vastgesteld. De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook om gebruik te maken van haar eigen waarneming en hier een gevolg aan te verbinden.
3.2.3.
Zaak C
Ten aanzien van de belediging en bedreiging van de opsporingsambtenaar refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat – ten aanzien van feit 2 – niet alle tenlastegelegde woorden als een bedreiging kunnen worden gekwalificeerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Poging tot diefstal
Op grond van de aangifte, de verklaring van de getuige en het proces-verbaal van aanhouding is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot diefstal in zaak A. De rechtbank ziet – anders dan de verdediging – geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en de getuige. Niet is gebleken dat er sprake is van enig belang om een valse verklaring af te leggen. Evenmin is er naar het oordeel van verdachte sprake van wezenlijke verschillen tussen deze verklaringen.
3.3.2.
Diefstal met braak samen met een ander
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met braak (zaak B, feit 1), op grond van het volgende. Uit de aangifte is gebleken dat op 3 mei 2021 in Amsterdam de autoruit van [aangever] is vernield en dat uit de auto een aantal goederen zijn weggenomen. Kort hierna heeft verdachte een deel van deze gestolen buit (de pinpas) bij zich. De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat het een onaannemelijk scenario is dat verdachte binnen een kort tijdsbestek de pinpas zou hebben gekregen om hiermee tegen betaling te pinnen. Verdachte heeft bovendien met diezelfde persoon als waarmee de inbraak in de auto is gepleegd in de coffeeshop gepind. Daarnaast wordt verdachte door verbalisant [verbalisant 2] herkend op de beelden van de inbraak. Deze verbalisant heeft tijdens het verhoor van verdachte de stills van zowel het wegrijden met de scooter als de stills van het pinnen aandachtig vergeleken met verdachte op het moment dat hij tegenover hem zat. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze herkenning te twijfelen.
3.3.3.
Diefstal met een valse sleutel, belediging en bedreiging
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte samen met een ander € 25,20 heeft gestolen door gebruik te maken van een valse sleutel (zaak B, feit 2), te weten een pinpas waarvan verdachte heeft toegegeven dat hij wist dat deze was gestolen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de belediging van verbalisant [verbalisant 1] eveneens worden bewezen (zaak C, feit 1). Deze verbalisant heeft aangifte gedaan en verdachte heeft bekend dit feit te hebben gepleegd. Gelet op diezelfde aangifte en hetgeen verbalisant [verbalisant 3] heeft waargenomen kan ook de bedreiging worden bewezen (zaak C, feit 2).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,
ten aanzien van zaak A:
op 12 juli 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, uit een afgesloten auto (merk: Bentley, type: Continental), goederen die aan [persoon 2] en/of [persoon 3] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, naar de afgesloten auto van voornoemde [persoon 2] is gegaan en in voornoemde auto is gaan zitten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van zaak B:
feit 1:
op 3 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een tas met inhoud (te weten onder andere een Apple laptop en een portemonnee met inhoud (te weten een geldbedrag van ongeveer 100 euro en meerdere pasjes en een rijbewijs en meerdere documenten), die geheel aan [aangever] toebehoorden uit een geparkeerde auto heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
feit 2:
op 3 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van 25,20 euro, die geheel aan [aangever] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bij een autokraak gestolen pinpas op naam van voornoemde [aangever] en het met die pinpas contactloos betalen van voornoemde geldbedrag;
ten aanzien van zaak C:
feit 1:
op 13 november 2021 in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “Jij bent een kankerhoer” en “Je vuile kankermoeder” en “Jij kankerhoer”;
feit 2:
op 13 november 2021 in Nederland, [verbalisant 1] , werkzaam bij Politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met
- verkrachting, en
- zware mishandeling,

door die [verbalisant 1] en [verbalisant 3] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik neuk zijn kanker moeder” en “Ik wacht hem wel op na werk en sla hem zijn kanker moeder” en “Zijn dochter is een kanker hoer”, “ik bal zijn kanker dochter en moeder” en “Wacht maar, als hij mijn jas niet betaalt dan sla ik hem zijn kanker moeder”.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot de oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende is gebleken welke vorm van behandeling binnen de ISD tot recidivevermindering zou moeten leiden. Daarnaast is het waarschijnlijker dat de plaatsing van verdachte in de ISD – waarbij hij omringd zal zijn door drugsverslaafden van oudere leeftijd − een negatieve invloed zal hebben op verdachte. De eerdere ondertoezichtstellingen bij de reclassering zijn mislukt door een scheefgegroeide verstandhouding tussen verdachte en zijn toezichthouder. De verdediging verzoekt primair om verdachte een laatste kans te geven door een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Subsidiair verzoekt de verdediging om een oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van 1 jaar, met al dan niet een tussentijdse toets na 6 maanden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen en een poging daartoe. Hiermee heeft verdachte aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen en heeft hij zich enkel laten leiden door geldelijk en materieel gewin. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een belediging en bedreiging van een politieagent. Hiermee heeft verdachte het ambtelijk gezag ondermijnd en een gebrek aan respect getoond voor de verbalisant en voor het publieke belang dat de verbalisant op dat moment diende.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 februari 2022. Hieruit blijkt dat hij veel vaker is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een reclasseringsrapport van 31 januari 2022. De reclassering heeft daarin geadviseerd tot toepassing van het volwassenenstrafrecht, omdat niet is gebleken dat verdachte pedagogisch beïnvloedbaar is en hij eerder is veroordeeld met toepassing van het volwassenenstrafrecht. De reclassering schat het herhalingsgevaar, gelet op de eerdere recidive, in als hoog. Ter zitting heeft reclasseringswerker [persoon 1] het voorgaande bevestigd en desgevraagd verklaard dat er een vermoeden bestaat van een lichtverstandelijke beperking bij verdachte, waardoor hij makkelijk beïnvloedbaar is door zijn vrienden. Daarnaast adviseert de reclassering de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, omdat zij geen andere beïnvloedingsmogelijkheid ziet. Verdachte zou in het kader van de ISD-maatregel de COVA-training kunnen hervatten en aan diagnostisch onderzoek kunnen meewerken. Met dit laatste kan het intelligentieniveau van verdachte worden vastgesteld en kan een trajectplan worden gemaakt. Ter zitting heeft reclasseringswerker [persoon 1] erkend dat een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) een optie had kunnen zijn, maar dat de reclassering niet heeft besloten tot een advies hiertoe.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat door de reclassering wordt geadviseerd en door de officier van justitie wordt gevorderd. De rechtbank zal de ISD-maatregel niet opleggen, omdat het in dit geval te vergaand en ingrijpend is voor verdachte. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte is de rechtbank er niet van overtuigd dat alle alternatieve vormen van hulpverlening, zoals een GVM, reeds zijn beproefd. Bovendien heeft verdachte recentelijk goed deelgenomen aan (een deel van) de COVA-training. De rechtbank vindt het daarnaast geboden dat, gelet op het vermoeden van een licht verstandelijke beperking, diagnostiek plaatsvindt voorafgaand aan de oplegging van een zware maatregel zoals de ISD-maatregel.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling hebben gemaakt over wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest. De rechtbank ziet af van het opleggen van bijzondere voorwaarden, omdat verdachte zich na zijn invrijheidsstelling al aan bijzondere voorwaarden moet houden in het kader van de strafzaak met parketnummer 13/122506-21.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Vordering
De benadeelde partij [aangever] vordert € 2.302,29 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Schadeposten:
Autoschade ad € 486,50;
Apple MacBook ad € 1.295,-;
Apple muis ad € 79,79;
4. Rijbewijs ad € 41,-;
5. Contant geld ad € 100,-;
6. OV-chipkaart ad € 25,-
7. Leren tas ad € 275,-;
Ter zitting heeft de benadeelde partij verklaard dat de BTW van de schadeposten kan worden verrekend, omdat deze goederen (mede) zakelijk worden gebruikt in het kader van zijn onderneming [onderneming]
De vordering is deels – tot een niet nader genoemd bedrag − betwist.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de autoschade moet worden gematigd tot het bedrag van het aan de verzekering betaalde eigen risico. Doorgaans wordt bij deze verzekeringsmaatschappij het eigen risico vastgesteld ter hoogte van € 450,-.
Ten aanzien van de Apple Macbook en de Apple muis verzoekt zij het gevorderde bedrag te matigen tot een bedrag exclusief BTW.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De vordering is een onevenredige belasting van de strafzaak, vanwege het volgende. De BTW moet worden afgetrokken van alle schadeposten. Daarnaast zijn de Apple MacBook en de Apple muis in 2017 gekocht en dienen deze dan ook (deels) te worden afgeschreven.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank houdt ten aanzien van de autoschade, Apple MacBook, Apple muis en de leren tas rekening met het feit dat de benadeelde partij de BTW kan verrekenen. Ten aanzien van de Apple Macbook, Apple muis en leren tas zal de rechtbank deze schadeposten matigen in verband met afschrijving sinds de aanschaf. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 868,07, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2021, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit bedrag bestaat uit de volgende schadeposten:
Autoschade ad € 402,07;
Apple MacBook & (3.) Apple muis ad € 200,-;
4. Rijbewijs ad € 41,-;
5. Contant geld ad € 100,-;
6. OV-chipkaart ad € 25,-;
7. Leren tas ad € 100,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak B, feit 1 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 868,07, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (3 mei 2021).

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

96/081780-20
Bij de stukken bevindt zich de op 13 januari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96/081780-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 23 februari 2021 van de kantonrechter te Amsterdam. In dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van 1 week, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij tenuitvoerlegging door de rechter wordt gelast indien veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoel in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
13/689041-19
Bij de stukken bevindt zich de op 13 januari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/689041-19. Dit parketnummer betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 29 november 2019 van de kinderrechter te Amsterdam. In de tekst van de vordering wordt vervolgens echter een vonnis van de politierechter Amsterdam d.d. 25 juni 2021 vermeld en wordt de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van dat vonnis, te weten 2 maanden gevangenisstraf gevorderd. De rechtbank stelt aan de hand van het uittreksel Justitiële Documentatie vast dat dit de zaak onder parketnummer 13/122506-21 betreft. In de oproeping vordering tenuitvoerlegging van verdachte d.d. 13 januari 2022 wordt het parketnummer 13/689041-19 vermeld. Nu het de rechtbank en de verdachte niet duidelijk is gemaakt waarop de thans aanhangige vordering ziet zal de vordering worden afgewezen.
13/229808-20
Bij de stukken bevindt zich de op 13 januari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/229808-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 2 december 2020 van de politierechter te Amsterdam. In dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uur, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij tenuitvoerlegging door de rechter wordt gelast indien veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank stelt echter vast, aan de hand van het uittreksel Justitiële Documentatie, dat de politierechter in de rechtbank Amsterdam op 25 juni 2021 (in parketnummer 13/122506-21) reeds de volledige tenuitvoerlegging heeft gelast van deze, hiervoor genoemde, straf. Dit vonnis van de politierechter is op 10 juli 2021 onherroepelijk geworden. Derhalve zal de rechtbank ook de in deze zaak gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 266, 267, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
 Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in paragraaf 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A:
poging tot diefstal;
zaak B, feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
zaak B, feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
zaak C, feit 1:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
zaak C, feit 2:
bedreiging met verkrachting en met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
 Wijst de vordering van de
benadeelde partij [aangever]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 868,07(achthonderdachtenzestig euro en zeven cent) aan vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 3 mei 2021.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 868,07 (achthonderdachtenzestig euro en zeven cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
17 (zeventien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

TUL 96/081780-20
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 23 februari 2021 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk hechtenis van
1 (één) week.

TUL 13/689041-19
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging van de straf opgelegd bij voornoemd vonnis van 29 november 2019.

TUL 13/229808-20
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging van de straf opgelegd bij voornoemd vonnis van 2 december 2020.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2022.
[…]
[…]