ECLI:NL:RBAMS:2022:7333

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/752210-19 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

Op 26 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 12 december 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer kon worden voortgezet. De identiteit van de opgeëiste persoon werd bevestigd, en de rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding werd gemaakt van een vrijheidsstraf van één jaar en twee maanden die de verdachte nog moet ondergaan in Polen.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat het ging om een verstekvonnis en de verdachte niet op de hoogte was van de zitting. De officier van justitie betoogde echter dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB aangaf dat de verdachte een advocaat had gemachtigd. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was, omdat de verdachte op de hoogte was van de strafprocedure en een advocaat had aangesteld.

Vervolgens werd ook de dubbele strafbaarheid van het feit onderzocht, maar dit bleek niet nodig omdat het feit op de lijst van bijlage 1 bij de OLW stond. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat deze moest worden toegestaan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752210-19 (EAB I)
RK nummer: 19/7076
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 april 2019 door
the Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr L. Tricoli, advocaat te Alphen aan den Rijn, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the District Court in Inowrocław(Polen) van 26 april 2017 (referentienummer: VI K 213/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd. Het betreft een verstekvonnis, de opgeëiste persoon is niet in persoon gedagvaard of op andere wijze geïnformeerd over de zitting en hij heeft geen afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Daarnaast ontkent de opgeëiste persoon dat hij een advocaat zou hebben gemachtigd om zijn verdediging te voeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat in het EAB staat vermeld dat tijdens de zitting een gemachtigd advocaat de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd, waardoor de omstandigheid zoals genoemd in artikel 12 sub b OLW zich voordoet.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. In het EAB onder d) staat vermeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure, dat hij een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en dat deze advocaat ook daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd:

knowing of the set trial on April 12 april 2017, that person granted a power of attorney to a defence lawyer who was appointed by him or by the state to defend him at the trial and that defence lawyer in fact defended him at the trial.’
Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, nu sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder de nummers 8 en 23, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. De opgeëiste persoon verblijft meer dan vijf jaren in Nederland. De raadsman heeft om aanhouding verzocht om het gelijkstellingsverweer nader te onderbouwen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu er geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland heeft verbleven, hij niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. De officier van justitie heeft verzocht om het aanhoudingsverzoek af te wijzen en het verweer te verwerpen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling omdat hij niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan het eerste vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren in Nederland. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op gelijkstelling met een Nederlander en ziet geen reden om de zaak aan te houden om de raadsman in de gelegenheid te stellen om alsnog gelijkstellingsstukken te overleggen. Stukken ter onderbouwing dienen geruime tijd, in ieder geval uiterlijk 10 dagen voor de zitting te worden overgelegd. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waarom de stukken niet tijdig konden worden aangeleverd.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.