ECLI:NL:RBAMS:2022:7330

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/751078-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de afwezigheid van de opgeëiste persoon en de weigeringsgronden ex artikel 12 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en een vrijheidsstraf van één jaar moet ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze was opgeroepen voor de zitting, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek op 14 september 2022. Tijdens de zitting op 12 oktober 2022 werd het onderzoek hervat, maar de rechtbank concludeerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing al was verstreken, waardoor er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of er weigeringsgronden waren voor de overlevering. De verdediging stelde dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat tot de veroordeling leidde. De officier van justitie betoogde echter dat er geen schending van de verdedigingsrechten was, aangezien de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en zijn rechten. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon, ondanks zijn afwezigheid, voldoende op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat de overlevering niet in strijd was met zijn verdedigingsrechten.

Daarnaast werd het gelijkstellingsverweer van de verdediging verworpen, omdat niet was aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot daarom de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751078-20
RK nummer: 21/1909
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 december 2019 door
the District Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [gebooteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
verblijfadres: [adres], [plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 14 september 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 september 2022. De opgeëiste persoon was niet ter zitting aanwezig. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, K. van der Schaft en de advocaat van de opgeëiste persoon, mr L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, omdat de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze voor de zitting was opgeroepen.
Zitting 12 oktober 2022
De rechtbank heeft het onderzoek op 12 oktober 2022 hervat. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the Local Court in Koszalin(Polen) van 25 oktober 2016 (referentienummer: X K 499/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 11 maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest ter zitting en niet is vertegenwoordigd door een advocaat. Ook blijkt uit de stukken dat er hoger beroep is ingesteld dat niet-ontvankelijk is verklaard, maar het is onduidelijk wie dat hoger beroep heeft ingesteld. De opgeëiste persoon was daarbij niet aanwezig. Daarnaast is het onduidelijk wanneer de opgeëiste persoon een adres zou hebben opgegeven. De Poolse autoriteiten hebben met betrekking tot het opgegeven adres nagelaten te verifiëren of het opgegeven adres nog klopt. Dit brengt met mee dat het enkele sturen van stukken naar dit adres niet voldoende is en dat de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze is opgeroepen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er aanleiding is om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Er is geen sprake van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat uit het EAB en uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Verder heeft de opgeëiste persoon persoonlijk de instructie over zijn rechten en verplichtingen gekregen, inclusief de inhoud van artikel 139 van de
Code of Criminal Procedure. De oproep voor de zitting voorafgaand aan het vonnis is verstuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon zelf tijdens zijn verhoor door de officier van justitie heeft opgegeven. Ook heeft de opgeëiste persoon zelf om een kopie van het vonnis verzocht en hoger beroep ingesteld. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 17 augustus 2022 staat dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor op 29 februari 2016 door de officier van justitie een adres heeft opgegeven en dat de opgeëiste persoon persoonlijk de instructie over zijn rechten en verplichtingen heeft gekregen, inclusief de inhoud van artikel 139 van de
Code of Criminal Procedure. De oproep voor de zitting voorafgaand aan het vonnis van 25 oktober 2016 is verstuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon zelf tijdens zijn verhoor door de officier van justitie heeft opgegeven. De rechtbank merkt op dat het niet aan de Poolse autoriteiten is om de juistheid van het opgegeven adres te verifiëren. Het is de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om adreswijzigingen door te geven.
Ook vermeldt het EAB in onderdeel d) dat de opgeëiste persoon op 21 november 2016 in persoon op de hoogte is gebracht van de veroordeling en is gewezen op zijn recht op hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft hoger beroep aangetekend, maar is hierin niet-ontvankelijk verklaard bij beslissing van 30 januari 2017. In de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 17 augustus 2022 staat ook vermeld dat de opgeëiste persoon zelf op 4 november 2016 om een onderbouwing van de uitspraak in eerste aanleg heeft gevraagd. Deze onderbouwing, samen met een afschrift van het vonnis, is op 16 november 2016 naar de opgeëiste persoon gestuurd en hij heeft deze documenten op 21 november 2016 in persoon opgehaald.
Gelet op deze informatie kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke verdenking en ook van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure.
De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd
poging tot diefstal

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld kan worden met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW. Gelet hierop heeft de raadsman de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, met bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijk gesteld met een Nederlander nu de verdediging geen gegevens heeft overgelegd over de feitelijke verblijfplaats van de opgeëiste persoon in de afgelopen vijf jaar, er zijn alleen gegevens van inschrijving over de jaren 2019 tot en met 2022. Aan de eerste voorwaarde ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW wordt dan ook niet voldaan nu niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon vijf jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Oordeel van de rechtbank
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
In dit geval zijn er echter geen stukken overgelegd waaruit een verblijf in Nederland blijkt. Er is niet aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon voldoet daarom niet aan de voorwaarden van artikel 6a OLW. Het gelijkstellingsverweer wordt dan ook verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 310 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.