ECLI:NL:RBAMS:2022:7325

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/751949-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijkstelling met een Nederlander in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 26 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Circuit Court in Łódź, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 5 juli 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 en met de Poolse nationaliteit, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe, en een tolk in de Poolse taal. Tijdens de zitting op 28 juli 2022 werd vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon beslissen over de gevangenhouding.

In een tussenuitspraak op 11 augustus 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst, zodat de opgeëiste persoon documenten kon overleggen ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer. Op 12 oktober 2022 werd het onderzoek hervat, waarbij opnieuw werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander op basis van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon aan de vereisten voor gelijkstelling voldeed, omdat hij gedurende ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland had verbleven en niet het risico liep zijn verblijfsrecht te verliezen door de opgelegde straf.

De rechtbank concludeerde dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW moest worden geweigerd, omdat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kon worden overgenomen. De rechtbank beval de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland en gelijktijdig de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging. De uitspraak werd gedaan door de rechters M.M.L.A.T. Doll, G.M. Beunk en J.H. Beestman, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751949-20
RK nummer: 21/3986
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juli 2020 door
the Circuit Court in Łódź(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 28 juli 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
Tussenuitspraak 11 augustus 2022
Bij tussenuitspraak van 11 augustus 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, om de opgeëiste persoon in gelegenheid te stellen om stukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer aan de rechtbank over te leggen.
Zitting 12 oktober 2022
De rechtbank heeft het onderzoek op 12 oktober 2022 – met instemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het moment van de schorsing. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.De tussenuitspraak van 11 augustus 2022

De rechtbank heeft in punt 3 van de tussenuitspraak van 11 augustus 2022 de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB betreft een
judgement passed by the Circuit Courtin Łódź (Polen) van 3 december 2015 (IV K 165/14), dat in stand is gehouden in hoger beroep op 10 mei 2016 door de Court of Appeal (referentie: II AKa 77/16). De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 9 maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 1 maand en 26 dagen.
Verder is in punt 4 van die tussenuitspraak vastgesteld dat sprake is van een strafbaar feit dat is aangeduid als een feit vermeld onder nummer 5 in de lijst van bijlage 1 van de OLW. De in punt 3 en 4 van die tussenuitspraak gegeven overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Onder punt 5 van de tussenuitspraak van 11 augustus 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat de raadsman van de opgeëiste persoon heeft nagelaten om een gelijkstellingsverweer te voeren, terwijl het voor de rechtbank evident was dat er een gelijkstellingsverweer kon worden gevoerd. De opgeëiste persoon heeft ter zitting aangegeven dat hij de nodige stukken kan overleggen.
De rechtbank heeft het onderzoek daarom heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, zodat de opgeëiste persoon in de gelegenheid wordt gesteld om relevante stukken over te kunnen leggen aan de rechtbank.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld kan worden met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW en heeft hiertoe meerdere documenten overlegd, waaronder een uittreksel van de Basisregistratie Personen (BRP), jaaropgaven over de jaren 2016 t/m 2019 en verklaringen geregistreerd inkomen van de Belastingdienst over de jaren 2016 tot en met 2021. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, met het bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gegevens over de jaren 2016 tot en met 2021 voldoende zijn om te concluderen dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander.
Oordeel van de rechtbank
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde stukken voldoende zijn om tot een gelijkstelling van de opgeëiste persoon te komen. De opgeëiste persoon heeft gegevens overgelegd waaruit volgt dat hij in de afgelopen vijf jaar steeds een inkomen van ruim 50 procent van de bijstandsnorm heeft genoten als werknemer en dat hij vanaf 1 juni 2016 onafgebroken ingeschreven stond in het BRP. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat voldoende vaststaat dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Tweede voorwaarde:
Vervolgens moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat gebeurt in de regel aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
In een brief van de IND van 4 oktober 2022 is het volgende vermeld:
“In antwoord op uw adviesverzoek van 4 oktober 2022 laat ik u weten dat de strafrechtelijke feiten die u beschrijft er niet toe leiden dat de heer [opgeëiste persoon] zijn verblijfsrecht verliest.”
Daarmee is ook aan de tweede voorwaarde voldaan. Dit betekent dat de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom vervolgens beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevelen tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a, 7 en 12 Overleveringswet.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Łódź(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.