ECLI:NL:RBAMS:2022:7279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
NL22.20980
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor visum kort verblijf van Indiase vrouw

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een 23-jarige Indiase vrouw. De vrouw had een aanvraag voor een visum kort verblijf ingediend, met de intentie om als religieus spreker deel te nemen aan evenementen bij de Lord Shiva Hindu Tempel in Amsterdam. De aanvraag werd op 7 maart 2022 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat de doelstellingen en omstandigheden van haar verblijf onvoldoende waren aangetoond en er twijfels bestonden over de echtheid van de overgelegde bewijsstukken.

Na het indienen van bezwaar op 10 maart 2022, verzocht de vrouw op 16 oktober 2022 de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij als ware zij in het bezit van een visum behandeld kon worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voldeed aan de vereisten, omdat toewijzing ervan zou betekenen dat de vrouw Nederland zou mogen inreizen, wat niet de taak van de voorzieningenrechter is. De voorzieningenrechter benadrukte dat de minister van Buitenlandse Zaken de uiteindelijke beslissing over de inreis moet nemen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een zwaarwegend spoedeisend belang en dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat haar aanwezigheid in Nederland in december noodzakelijk was. De inconsistenties in haar verklaringen over de data van haar geplande bezoek en de tijdsduur tussen de afwijzing van haar aanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening werden ook als problematisch beschouwd. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20980

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een visum kort verblijf afgewezen.
Verzoekster heeft op 10 maart 2022 tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft op 16 oktober 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt haar te behandelen als ware zij in bezit van een visum.
De voorzieningenrechter heeft op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verzoekster is een 23-jarige vrouw en woont in India. Verzoekster heeft op 28 februari 2022 een aanvraag voor een visum ingediend. Zij heeft bij haar aanvraag ingevuld dat zij religieus spreker is en voor religieuze bijeenkomsten bij de Lord Shiva Hundu Tempel in Amsterdam naar Nederland wil komen. Verzoekster heeft aangegeven dat zij voor het eerst naar Nederland wil komen in de periode van 27 mei 2022 tot 4 juni 2022.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de visumaanvraag van verzoekster afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Daarnaast bestaat er redelijke twijfel over de betrouwbaarheid en de echtheid van de overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan.
3. Verzoekster heeft aangevoerd dat het standaardformulier dat bij de afwijzing van de visumaanvraag hoort geen informatie bij de afwijzingsgronden bevat. Verzoekster heeft bij haar visumaanvraag vele documenten overgelegd. Verzoekster was door de Lord Shiva Hindu Tempel in Amsterdam uitgenodigd om in april 2022 aan een of meerdere festivals deel te nemen als spiritueel spreker. Verzoekster en de priester van deze tempel, referent, hebben afzonderlijke brieven gestuurd over het doel en de duur van het verblijf in Nederland. De tempel heeft het hele jaar festivals. Verzoekster heeft een voorlopige voorziening ingediend zodat zij haar reis voor december 2022 kan plannen.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. De verzochte voorziening mist feitelijk een voorlopig karakter, omdat toewijzing ervan alleen maar tot gevolg kan hebben dat verzoekster Nederland mag inreizen. Het is niet de voorzieningenrechter maar verweerder die moet beoordelen of verzoekster Nederland mag inreizen en of zij voldoet aan de voorwaarden van de Visumcode [1] . Toewijzing van de gevraagde voorziening betekent dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld. Toewijzing van de verzochte voorziening is daarom alleen aan de orde in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zó onevenredig zijn, dat de beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in principe alleen plaats als een zwaarwegend spoedeisend belang dat noodzakelijk maakt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang en ook niet van een sterke twijfel aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarvoor is van belang dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt en onderbouwd dat zij religieus spreker is en waarom het noodzakelijk is dat zij in december aanwezig is om voor de Lord Shiva Hindu Tempel te spreken. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat in de aanvraag is aangegeven dat verzoekster van plan was voor het eerst eind mei naar Nederland te komen, terwijl verzoekster in bezwaar heeft aangevoerd dat zij voor festivals in april naar Nederland wilde komen en nu in de voorlopige voorziening heeft aangevoerd dat zij in december 2022 naar Nederland wil komen. Dit komt niet met elkaar overeen. Verder merkt de voorzieningenrechter op dat het bestreden besluit van 10 maart 2022 is en verzoekster pas op 16 oktober 2022 een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend.
7. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
8. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) 810/2009.