ECLI:NL:RBAMS:2022:7277

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/339350-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere diefstallen bij juweliers in Amsterdam

Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 49-jarige man, die werd beschuldigd van drie diefstallen bij juweliers in Amsterdam. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden. De diefstallen vonden plaats op 4 februari, 1 september en 19 september 2020, waarbij de verdachte zich voordeed als een bonafide koper. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, de dader was van deze diefstallen, mede op basis van camerabeelden en herkenning door de Franse politie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een vergelijkbare modus operandi hanteerde bij alle drie de diefstallen en dat hij in vereniging met een ander handelde bij de laatste diefstal. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de waarde van de gestolen goederen en de berekenende wijze waarop de verdachte te werk ging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte in binnen- en buitenland, wat bijdroeg aan de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de juweliers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.339350.21 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/339350-21 (Promis)
Datum uitspraak: 8 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd te: [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 november 2022. Verdachte was daarbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.M. van Ditzhuyzen, en van wat de raadsvrouw, mr. E.K.B. Bijl, namens verdachte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
1
op of omstreeks 4 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een diamant (ter waarde van ongeveer 40.000,- euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op of omstreeks1 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een witgouden ring (ter waarde van ongeveer 132.000,- euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 2] ., in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
op of omstreeks 19 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een witgouden ring (ter waarde van ongeveer 77.777,- euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf 2] ., in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten op basis van de gelijke modus operandi van de diefstallen, de camerabeelden, de herkenning van verdachte door de politie in Frankrijk, de conclusies van het beeldvergelijkend onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) en de telefoongegevens van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat hij de persoon is die de diefstallen heeft gepleegd. Daartoe is het volgende aangevoerd. In de eerste plaats dient te worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de herkenning van verdachte door verbalisant [naam verbalisant 1] , omdat mogelijk sprake is van tunnelvisie. Ten tweede zijn de camerabeelden van de juweliers van onvoldoende kwaliteit om een betrouwbare herkenning op te baseren. Ten derde kan aan de conclusies van het NFI een te lage bewijskracht worden toegekend om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Verder vormt het feit dat de telefoon van verdachte op 4 februari 2020 aanstraalde in Nederland, nog geen bewijs dat hij zich op dat moment in Amsterdam bevond, aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de aangiftes en de bewegende camerabeelden vast dat de dader van de diefstallen op 4 februari, 1 september en 19 september 2020 niet alleen uiterlijke overeenkomsten heeft, maar ook een vergelijkbare modus operandi hanteert. In alle drie de gevallen doet hij zich voor als een bonafide koper en laat hij de verkopers meerdere diamanten of ringen aan hem tonen. De linkerpink van de dader, die in een boog omhoog staat, is opvallend. Tijdens het tonen maakt de dader drukke handgebaren. Hij pakt de goederen van het tableau om deze te bekijken, legt ze weer terug en maakt drukke en wuivende bewegingen. Hij wijst veelvuldig sieraden aan, raakt deze ook aan en buigt zich daarbij regelmatig ver over de tafel heen, richting de voor de verkoopster uitgestalde sieraden. Op de camerabeelden van de diefstallen in september is te zien dat de dader op enig moment met zijn linkerhand een grijpbeweging maakt en zijn hand daarna balt tot een vuist. Kort na de diefstallen staat de dader op waarbij hij aangeeft dat hij graag nog wat andere sieraden wil zien (die zich meer richting uitgang bevinden) en verlaat, na een belofte dat hij zo terug zal komen, het pand. Gelet op deze opvallende en zeer vergelijkbare modus operandi gaat de rechtbank er vanuit dat alle drie de diefstallen door dezelfde persoon zijn gepleegd.
De volgende vraag is of verdachte [verdachte] de persoon is die deze drie diefstallen heeft gepleegd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Uit de vertaling van het Franse vonnis tegen verdachte kan worden afgeleid dat bij de juwelendiefstal op 13 juni 2020 in Parijs sprake is van dezelfde modus operandi. Verdachte heeft bekend dat hij deze diefstal heeft gepleegd. Daarnaast is verdachte door de Franse politie op 22 september 2020 (drie dagen later) herkend als de persoon op de camerabeelden van de diefstal op 19 september 2020 in Amsterdam.
Ook uit beeldvergelijkend onderzoek van het NFI blijkt verder dat het veel waarschijnlijker is dat het verdachte is die op de camerabeelden van de diefstal op 19 september 2020 is te zien dan dat dat niet zo is. De rechtbank volgt deze conclusie en stelt vast dat verdachte de persoon is die op 19 september 2020 een witgouden ring bij juwelier [bedrijf 2] heeft weggenomen.
Nu de rechtbank, zoals hierboven aangegeven, geconcludeerd heeft dat alle drie de diefstallen door dezelfde persoon zijn gepleegd, betekent dit dat verdachte ook de persoon is die op de camerabeelden van de diefstal op 4 februari en 1 september 2020 te zien is. Daarbij betrekt de rechtbank ook de leugenachtige verklaring van verdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat hij in 2020 niet in Nederland is geweest, terwijl is gebleken dat zijn telefoon in ieder geval op 4 februari 2020 in Nederland gebruikt werd.
Ten aanzien van de diefstal op 19 september 2020 acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit feit in vereniging heeft gepleegd. Verdachte kwam met een andere man de juwelier binnen. Verdachte en deze andere man deden zich voor als vader en zoon die een ring wilden kopen voor hun vrouw/moeder en hebben beiden een valse naam opgegeven. Deze valse namen werden door de tweede man, die zich als de zoon van verdachte voordeed, in het COVID-registratieboek van de juwelier opgeschreven. Na het wegnemen van de ring door verdachte, verlieten verdachten en deze andere man samen de winkel. Deze feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere man gericht op het plegen van deze diefstal.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
de bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 4 februari 2020 te Amsterdam, een diamant (ter waarde van ongeveer 40.000,- euro) die aan [bedrijf 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 1 september 2020 te Amsterdam, een witgouden ring (ter waarde van ongeveer 132.000,- euro) die aan [bedrijf 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen;
3
op 19 september 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een witgouden ring (ter waarde van ongeveer 77.777,- euro) die aan de [bedrijf 2] . toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Bij het formuleren van deze strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de waarde van de goederen, eerdere veroordelingen van verdachte voor soortgelijke delicten in het buitenland en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gelet op de veroordeling in Frankrijk in op 22 januari 2021.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, in geval van bewezenverklaring, in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn medische toestand, de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en het feit dat zijn familie niet de mogelijkheid heeft hem in Nederland te bezoeken.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een diamant en twee witgouden ringen. Dat zijn ernstige strafbare feiten. Verdachte is zeer berekenend te werk gegaan. Hij heeft zich voorgedaan als een bonafide koper en vervolgens een zeer onoverzichtelijke en chaotische situatie gecreëerd, waarin hij de goederen op sluwe wijze heeft weggenomen. Met zijn gedrag heeft hij het vertrouwen van het personeel in potentiële klanten, maar ook in hun eigen handelen, aangetast. Ondanks dat het gedrag van verdachte aanleiding gaf voor extra alertheid bij de verkopers, hun collega’s en de beveiliging van de juweliers, is het verdachte toch gelukt goederen buiten het zicht van het personeel weg te nemen. De betreffende verkopers voelen zich schuldig en twijfelen aan hun eigen kwaliteiten, aangezien dit onder hun ogen heeft kunnen gebeuren.
Daarnaast weegt de rechtbank voor de ernst van de feiten mee dat de gestolen goederen een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen en dat de diefstallen kort na elkaar zijn gepleegd.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte uit Nederland van 25 juli 2022, het strafblad van verdachte uit België en Duitsland (beide van 12 januari 2021), alsmede de strafbladen van verdachte uit Frankrijk en Italië (beide van 25 mei 2022). Hieruit blijkt dat verdachte in binnen- en buitenland eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De meest recente veroordeling dateert van 22 januari 2021 uit Frankrijk, waarbij verdachte door de rechtbank in Parijs is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor een vergelijkbare diefstal bij een juwelier. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden om, gelet op de Franse veroordeling, in de strafmaat rekening te houden met artikel 63 Sr. Deze bepaling is niet van toepassing op buitenlandse vonnissen [1] .
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de uitgangspunten zoals vervat in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Zo heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2019 een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd voor een diefstal van juwelen ter waarde van ca. € 8.000,-. [2] Ook de LOVS-oriëntatiepunten hanteren bij een winkeldiefstal, waarbij professioneel/geraffineerd te werk wordt gegaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt.
Gelet op de veelvuldige recidive van verdachte in binnen- en buitenland en zijn professionele handelwijze, krijgt de rechtbank de indruk dat verdachte door Europa reist met het doel dit soort juwelendiefstallen te plegen. Dat in combinatie met de hoge waarde van de gestolen goederen, de berekenende en gewiekste handelwijze waarmee hij de diefstallen pleegt en de relatief korte tijd waarin de diefstallen elkaar hebben opgevolgd, maakt dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden per feit passend acht. In afwijking van de strafeis van de officier van justitie zal de rechtbank aan verdachte daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 27 maanden met aftrek van het voorarrest opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.De vorderingen van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Benadeelde partij [bedrijf 2] , vestiging PC Hoofdstraat (feit 2)
De benadeelde partij [bedrijf 2] , vestiging [adres] , genaamd [naam 1] , vordert € 10.000,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade op 1 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De verzekering heeft de schade grotendeels vergoed, maar benadeelde partij heeft een eigen risico van € 10.000,- moeten betalen. De benadeelde partij heeft deze kostenpost met stukken onderbouwd en de hoogte van de vordering is door de verdediging niet betwist. Daarom wijst de rechtbank de vordering in zijn geheel toe, vermeerderd met de wettelijke rente.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in dit geval niet passend. De rechtbank ziet geen aanleiding de kosten van inning via de schadevergoedingsmaatregel af te wentelen op de Staat. De benadeelde partij is een professionele organisatie die goed in staat kan worden geacht zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen. Met de toewijzing van de vordering is de aansprakelijkheid van de verdachte immers een gegeven. Eventueel staat haar daarbij de mogelijkheid van lijfsdwang via 585 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten dienste. Bovendien zijn de voordelen voor de benadeelde partij bij deze maatregel in het onderhavige geval relatief gering. Alle belangen afwegend zal de rechtbank niet tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel overgaan.
9.2.
Benadeelde partij [bedrijf 2] , vestiging [adres] (feit 3)
De benadeelde partij [bedrijf 2] , vestiging [adres] , genaamd [bedrijf 2] ., vordert € 10.000,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade d.d. 19 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit het schadevergoedingsformulier dat de benadeelde partij heeft ingevuld blijkt dat de schade grotendeels door de verzekering is vergoed, maar dat benadeelde partij een eigen risico van € 10.000,- heeft moeten betalen. De vordering is door de verdediging niet betwist. Daarom wijst de rechtbank de vordering in zijn geheel toe, vermeerderd met de wettelijke rente.
Aangezien ook [bedrijf 2] . een professionele partij is die goed in staat kan worden geacht zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen, zal de rechtbank ook in dit geval, alle belangen afwegend, niet tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel overgaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en 2:
telkens: diefstal.
Ten aanzien van feit 3:
diefstal, door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] , vestiging [adres] ([naam 1] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van € 10.000,- (zegge tienduizend euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 1 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1]
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] , vestiging [adres] ( [bedrijf 2] .)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] . toe tot een bedrag van € 10.000,- (zegge tienduizend euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 19 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [bedrijf 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 december 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9198.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10056.