ECLI:NL:RBAMS:2022:72

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
8854929 CV EXPL 20-19977
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst en schending van een geheimhoudingsbeding tussen een stichting en een voormalig medewerker

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Ondersteuning Tweede Kamerfractie FvD en [gedaagde]. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de Stichting en [gedaagde], en of [gedaagde] het geheimhoudingsbeding uit deze overeenkomst heeft geschonden. De Stichting vorderde een veroordeling van [gedaagde] wegens vermeende schendingen van het geheimhoudingsbeding, terwijl [gedaagde] zich verweerde door te stellen dat er geen arbeidsovereenkomst was vanwege het ontbreken van een gezagsverhouding. De kantonrechter oordeelde dat de gezagsverhouding ontbrak, waardoor er geen arbeidsovereenkomst kon worden aangenomen. Tevens werd geoordeeld dat de uitlatingen van [gedaagde] niet onder het geheimhoudingsbeding vielen, aangezien deze uitlatingen gedaan waren in zijn hoedanigheid als partijbestuurder van FvD. De vorderingen van de Stichting werden afgewezen, en de Stichting werd veroordeeld in de proceskosten. De zaak benadrukt het belang van de gezagsverhouding bij de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst en de uitingsvrijheid van politieke bestuurders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8854929 CV EXPL 20-19977
vonnis van: 11 januari 2022

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

Stichting Ondersteuning Tweede Kamerfractie FvD

gevestigd te Den Haag
eiseres in conventie, verweerster in (voorwaardelijke) reconventie
nader te noemen: de Stichting
gemachtigde: mr. R.E. Verkerke
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 27 oktober 2020 met producties;
- antwoord/eis in (voorwaardelijke) reconventie met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 april 2021. Voor de Stichting is verschenen [penningmeester] (penningmeester) bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen in persoon, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] . Stichting FvD heeft op voorhand een conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie ingediend. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnotities toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten tijde van de zitting heeft [gedaagde] een kort videofragment getoond en na de zitting met instemming van de wederpartij nog een productie ingebracht. De behandeling van de zaak is aangehouden in verband met minnelijk overleg. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt.
Vervolgens zijn ingediend:
- repliek met producties;
- dupliek in conventie/repliek in (voorwaardelijke) reconventie, met producties;
- akte uitlating producties aan de zijde van de Stichting;
- ( na rolbericht van 21 september 2021) dupliek in reconventie.
Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
Op 1 september 2016 heeft [gedaagde] samen met [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] (hierna: [naam 4] ) de Vereniging Forum voor Democratie (de politieke partij FvD, hierna: FvD) opgericht. [gedaagde] is tot en met 25 april 2019 bestuurder (penningmeester) van FvD geweest.
1.2.
[gedaagde] is vanaf 1 juni 2015 tot juli 2019 lid geweest van het bestuur van de Stichting Forum voor Democratie. Bij bestuursbesluit van 24 september 2017 heeft [naam 3] handelend in hoedanigheid van enig bestuurder van de Stichting Forum voor Democratie de feitelijke benoeming van [gedaagde] en [naam 4] tot bestuurders van deze stichting per 1 juni 2015 bekrachtigd.
1.3.
Op 23 maart 2017 is door [naam 3] en [naam 5] de Stichting opgericht die ten doel heeft het in dienst nemen van personeelsleden ter ondersteuning van de Tweede Kamerfractie van FvD.
1.4.
Op 31 maart 2017 hebben [naam 3] en [gedaagde] de Stichting Forum for Democracy International opgericht. [gedaagde] was vice-voorzitter/penningmeester van deze stichting. Diezelfde dag hebben [naam 6] en [gedaagde] de Stichting Renaissance Instituut opgericht. [gedaagde] was bestuurder van deze stichting.
1.5.
Op 30 maart 2017 hebben partijen een schriftelijke arbeidsovereenkomst ondertekend, waarin staat dat [gedaagde] met ingang van 1 april 2017 voor onbepaalde tijd in dienst treedt van de Stichting als politiek adviseur tegen een salaris van € 7.705,27 bruto per maand exclusief overige emolumenten [hierna: de overeenkomst].
1.6.
In de overeenkomst staat, voor zover hier van belang, vermeld:
OVERWEGENDE DAT:
(…)
Werknemer mede-oprichter is van FVD en tevens actief is als bestuurslid van FVD;
(…)
3.4
Het salaris van Werknemer is even hoog als de schadeloosstelling voor leden van de Tweede Kamer en zal op overeenkomstige wijze worden aangepast als er wijzigingen optreden in de schadeloosstelling voor leden van de Tweede Kamer als gevolg van wijzigingen in de bezoldiging van het rijkspersoneel.
(…)

Artikel 8 Geheimhoudingsplicht

8.1.
Werknemer verbindt zich zowel gedurende het bestaan van de overeenkomst als ook nadat de overeenkomst om welke reden dan ook zal zijn geëindigd, op geen enkele wijze aan wie dan ook (daarbij inbegrepen andere personeelsleden van Werkgever of van aan Werkgever gelieerde ondernemingen, tenzij deze in verband met hun werkzaamheden in dienst van Werkgever of aan Werkgever gelieerde ondernemingen van een en ander op de hoogte dienen te worden gesteld) enige mededeling te doen van gegevens van vertrouwelijke aard betreffende de onderneming van Werkgever, of van aan Werkgever gelieerde ondernemingen, waarvan Werknemer in het kader van zijn werkzaamheden bij Werkgever heeft kennisgenomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of behoort te kennen[hierna: het geheimhoudingsbeding]
.
8.2.
Indien Werknemer in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in artikel 1 van dit artikel handelt, zal hij in afwijking van artikel 7:650 leden 3,4 en 5 BW aan Werkgever, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, voor iedere overtreding een boete verbeuren ten bedrage van EUR 10.000. In plaats daarvan is Werkgever gerechtigd om volledige schadevergoeding te vorderen.
1.7.
Op 24 april 2019 heeft de [naam 3] (hierna: [naam 3] ) een ‘tweet’ geplaatst die luidt:
Vanmiddag heeft het partijbestuur [gedaagde] verzocht om na twee jaar intensieve samenwerking eervol terug te treden als medewerker van de Tweede Kamerfractie en zijn contract op te zeggen. We wensen hem alle succes in zijn nieuwe rol als beoogd Eerste Kamerlid!
Deze tweet is door @fvdemocratie geretweet.
1.8.
Bij e-mail van 30 april 2019 heeft [gedaagde] aan [naam 3] en [naam 5] geschreven:
Hierbij deel ik jullie, in jullie hoedanigheid van bestuurders van de Stichting Ondersteuning Tweede Kamerfractie FVD, mee dat ik mijn arbeidsovereenkomst (gesloten op 30 maart 2017) met de Stichting Ondersteuning Tweede Kamerfractie FVD per heden opzeg overeenkomstig de contractueel overeengekomen opzegtermijn voor werknemer van een maand. De arbeidsovereenkomst eindigt derhalve per 1 juni 2019.
Hierop is door [naam 3] per omgaande bevestigd dat het ontslag in goede orde is ontvangen.
1.9.
Op 30 augustus 2019 heeft [gedaagde] aangifte van smaad en laster gedaan tegen FvD. In deze strafzaak is nog geen uitspraak gedaan.
1.10.
In het verkiezingsprogramma 2020 van FvD staat, voor zover hier van belang:
Forum voor Democratie staat voor een open samenleving waarin alles dat niet oproept tot geweld, gezegd, gedacht en bediscussieerd kan worden.
1.11.
Bij brief van 13 oktober 2020 heeft de gemachtigde van de Stichting [gedaagde] geschreven dat hij minstens 16 keer het geheimhoudingsbeding heeft overtreden door vertrouwelijke informatie openbaar te maken en [gedaagde] gesommeerd de verbeurde boete per overtreding, totaal € 160.000,-, te betalen en verdere schending van het geheimhoudingsbeding te staken.

Vordering

In conventie
2. De Stichting vordert [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen:
  • i) tot betaling van primair € 170.000,- aan hoofdsom, subsidiair een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
  • ii) om zich te onthouden van het schenden van het geheimhoudingsbeding op straffe van verbeurte van een boete van € 10.000,- per overtreding;
  • iii) in de proceskosten.
3. De Stichting stelt – kort gezegd – dat [gedaagde] 17 keer het geheimhoudingsbeding heeft geschonden zoals onder punt 10 van de dagvaarding per overtreding staat beschreven. Al die informatie kwalificeert als ‘gegevens van vertrouwelijke aard betreffende de onderneming van de werkgever’ als neergelegd in artikel 8.1 van de arbeidsovereenkomst (zie 1.5). [gedaagde] heeft namelijk kennis genomen van deze vertrouwelijke informatie via zijn functie. De Stichting is nauw verbonden met de politieke partij FvD die als ‘gelieerde onderneming’ in de zin van voornoemd artikel moet worden aangemerkt, zodat het geheimhoudingsbeding ook hierop betrekking heeft. De Stichting heeft er een gerechtvaardigd belang bij dat haar bedrijfsvertrouwelijke informatie niet op straat komt te liggen. Een gevolg daarvan is namelijk dat er minder mensen op FvD zullen stemmen, zeker als deze informatie onjuist/onvolledig is of in een verkeerde context wordt geopenbaard. Bij de presentatie van de tussentijdse peilingen is door een marktonderzoekbureau als reden voor de daling van FvD in de peilingen het geruzie tussen [gedaagde] en [naam 3] genoemd. Volgens de Stichting is er geen enkele rechtvaardiging voor de schending van het geheimhoudingsbeding door [gedaagde] . Hij heeft de ‘misstand’ niet eerst intern voorgelegd en niet te goeder trouw gehandeld. Zijn uitlatingen hebben niets te maken met het uitdragen van een politiek standpunt. [gedaagde] enige doel is om de FvD zoveel mogelijk zwart te maken, aldus .
4. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering en komt hierna voor zover van belang voor de beoordeling, aan de orde.
In (voorwaardelijke) reconventie
5. In het geval geoordeeld wordt dat er wel sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de Stichting en [gedaagde] , vordert [gedaagde] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de Stichting Stichting FvD veroordeeld zal worden tot betaling van de wettelijke transitievergoeding en een schadevergoeding tot een bedrag van € 116.000,- bruto wegens onrechtmatige en schadeplichtige beëindiging van de overeenkomst met veroordeling van de Stichting in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente voor zover deze niet zijn voldaan binnen 14 dagen na betekening van het vonnis.
6. [gedaagde] stelt hiertoe – kort gezegd – dat hij in april 2019 door [naam 3] is zwart gemaakt in de media. Om zijn reputatieschade zoveel mogelijk te beperken had [gedaagde] naar zijn zeggen geen andere keuze dan de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Deze beëindiging is onder dwang van de intimidatiepraktijken van [naam 3] en via misbruik van omstandigheden tot stand gekomen en daarom vordert [gedaagde] schadevergoeding in de vorm van 12 maandsalarissen van een Tweede Kamerlid; [naam 3] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat zij hetzelfde zouden verdienen.
7. De Stichting concludeert tot afwijzing van de vordering. Al hetgeen zij in dit kader naar voren heeft gebracht komt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, aan de orde.

Beoordeling

In conventie
8. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat hij de betreffende uitlatingen, waarvan de Stichting stelt dat daarmee het geheimhoudingsbeding meermaals is geschonden, heeft gedaan als partijbestuurder van FvD en dat deze uitlatingen moeten worden gezien in het licht van de politieke richtingenstrijd tussen hem en [naam 3] . De betreffende uitlatingen zijn daarom geen overtredingen van het geheimhoudingsbeding in de overeenkomst, die overigens vanwege het ontbreken van een gezagsverhouding niet kwalificeert als een arbeidsovereenkomst, aldus [gedaagde] .
Arbeidsovereenkomst ?
9. Voor de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst is het bepaalde in artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek (BW) maatgevend, nader ingevuld door (onder meer) [naam arrest] (ECLI:NL:HR:1997: ZC2495) en X./Gemeente Amsterdam (ECLI:NL:HR:2020:1746). Dat betekent dat over en weer de inhoud van de rechten en verplichtingen van partijen dient te worden vastgesteld, waarbij zo nodig een uitleg aan de hand van de zogenoemde Haviltexmaatstaf en de werkelijke (materiële) verhouding die partijen voor ogen heeft gestaan een rol kunnen spelen, evenals de wijze waarop partijen feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. Algemeen word aangenomen dat de woorden ‘in dienst van’ (gezagsverhouding) het meest onderscheidende criterium bevatten voor de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Met name de gezagsverhouding onderscheidt de arbeidsovereenkomst van bijvoorbeeld de overeenkomst van ‘opdracht’.
10. [gedaagde] heeft toegelicht dat met de overeenkomst slechts uitvoering is gegeven aan de afspraak tussen partij-oprichters [naam 3] en [gedaagde] dat deze laatste een vergelijkbaar inkomen als [naam 3] (als Tweede Kamerlid) zou ontvangen. Ten bewijze hiervan heeft [gedaagde] What’s appberichten die hij van [naam 3] heeft ontvangen overgelegd, waarin [naam 3] op 22 december 2017 schrijft ‘
Ik neem straks mijn salaris strook voor jou mee’en op 24 mei 2018
‘Maar jij moet gewoon hetzelfde verdienen als ik hoor dus laten we het anders nog eens naast elkaar leggen’. Deze afspraak is door de Stichting niet betwist en blijkt ook uit artikel 3.4 van de overeenkomst (zie 1.5). [gedaagde] benadrukt dat hij niet onder leiding en toezicht van [naam 3] en/of [naam 5] zijn werkzaamheden verrichte; het was eerder andersom. Hij was primair actief als partijbestuurder, had de feitelijke leiding over de organisatie en diverse campagnes, zette de politieke lijn van FvD uit en was intensief betrokken bij de selectie van kandidaten voor de diverse politieke gremia (Tweede en Eerste Kamer, Provinciale Staten en Gemeenteraad).
11. Daarbij komt dat de beloning van [gedaagde] significant hoger was dan die van de werknemers van de Stichting. Dit gemotiveerde en met bewijsstukken onderbouwde betoog heeft de Stichting met de verder niet onderbouwde stelling dat [gedaagde] hiërarchisch onder [naam 3] stond onvoldoende weerlegd. Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat het vereiste element van gezagsverhouding (ondergeschiktheid) om een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW aan te nemen, ontbreekt, mede gelet op het feit dat [gedaagde] allerlei functies bekleedde binnen FvD waar hij zelf de zeggenschap had en bestuurder was (zie 1.1, 1.2 en 1.4). Voldoende is komen vast te staan dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst slechts bedoeld hebben de bezoldiging van [gedaagde] te regelen, omdat hij zijn plaats (nummer 2) op de lijst voor de Tweede Kamerverkiezingen aan [naam 5] had afgestaan en daarom niet in aanmerking kwam voor de schadeloosstelling die hij anders als Tweede Kamerlid had ontvangen. Voor zover de Stichting haar vordering baseert op een in een arbeidsovereenkomst vastgelegd geheimhoudingsbeding, ontbeert deze vordering een deugdelijke grondslag.
Schending geheimhoudingsbeding?
12. De Stichting heeft verder aangevoerd dat ook al is geen sprake van een arbeidsovereenkomst [gedaagde] aan het beding is gehouden, nu ook bij een overeenkomst van opdracht of een vergelijkbare overeenkomst geheimhouding kan worden afgesproken.
13. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de door [gedaagde] gedane uitlatingen, waarvan de Stichting stelt dat hij daarmee het geheimhoudingsbeding heeft geschonden, niet terug te voeren op zijn functie van politiek adviseur bij de Stichting. Dit heeft de Stichting min of meer ook wel erkend, maar zij stelt (subsidiair) dat op de door [gedaagde] gedane uitlatingen die betrekking hebben op FvD (als één van de gelieerde ondernemingen) ook het geheimhoudingsbeding van toepassing is. De kantonrechter volgt dit betoog niet. Gelet op hetgeen hiervoor onder 10 en 11 is overwogen, brengt een redelijke uitleg van de overeenkomst mee dat het geheimhoudingsbeding niet van toepassing is op de uitlatingen die [gedaagde] als partijbestuurder van FvD heeft gedaan. Dat schuurt immers met de aard van ‘het politieke bedrijf’, waarin een partij als FvD opereert, het feit dat [gedaagde] daarvan mede-oprichter/bestuurder was en de touwtjes in handen had, nog daargelaten zijn bestuursfuncties bij de andere aan FvD gelieerde rechtspersonen. Daar waar FvD transparantie voorstaat (zie 1.10) en alle bestuurders van FvD publiekelijk uitlatingen doen, kan van deze ene bestuurder ( [gedaagde] ) niet verlangd worden zijn mond te houden, zeker niet als er publiekelijk beschuldigingen aan zijn adres worden geuit. Dat staat ook op gespannen voet met de (ruime) uitingsvrijheid die aan een actieve politicus toekomt. Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en de onderliggende stukken is voorts voldoende gebleken dat de uitlatingen die [gedaagde] heeft gedaan moeten worden gezien in het licht van een politieke richtingenstrijd tussen hem en [naam 3] .
14. Dit alles leidt tot de slotsom dat van de gestelde overtredingen van het in de overeenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding door [gedaagde] geen sprake is. De gevraagde onthouding van schending van het beding voor de toekomst slaagt op vergelijkbare gronden evenmin. De vordering wordt daarom afgewezen. Nu voormelde verweren slagen behoeven de overige verweren geen bespreking.
15. De Stichting wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast, welke kosten aan de zijde van [gedaagde] , die in persoon procedeert, op nihil worden gesteld.
In voorwaardelijke reconventie
16. Nu [gedaagde] het lot van zijn reconventionele vordering heeft verbonden aan het bestaan van een arbeidsovereenkomst en in conventie is geoordeeld dat van een arbeidsovereenkomst geen sprake is, komt deze vordering evenmin voor toewijzing in aanmerking.
17. Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en in reconventie ziet de kantonrechter aanleiding de kosten in reconventie op nihil te stellen.

BESLISSING

De kantonrechter:
In conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op nihil.
In voorwaardelijke reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022 in tegenwoordigheid van mr. H.G. Grünbauer als griffier.