ECLI:NL:RBAMS:2022:7179

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
13/845229-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en onjuiste aangiften omzetbelasting door rechtspersoon in het kader van BTW-fraude

Op 17 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting. De zaak is voortgekomen uit een onderzoek naar BTW-fraude, waarbij Nederlandse autobedrijven auto’s aan buitenlandse partijen verkochten en hiervoor ten onrechte het nultarief toepasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2017, en dat er valse facturen en een valse bedrijfsadministratie zijn opgemaakt. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en het verweer van de verdediging, dat de dagvaarding nietig zou zijn, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende feitelijk was geconcretiseerd en dat de verdachte zich kon verdedigen. De rechtbank heeft ook het verweer van de verdediging over de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie verworpen, omdat er geen ernstige inbreuk op de procesorde was aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een fraudeketen en dat de aangiften omzetbelasting onjuist waren, omdat de facturen vals waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-845229-18
[---] [rechtspersoon]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/845229-18
Datum uitspraak: 17 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[rechtspersoon] ,
gevestigd op het adres [adres rechtspersoon]

1.Inleiding

1.1.
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 maart 2022 (regie behandeling), 20 oktober 2022 (inhoudelijke behandeling) en 17 november 2022 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.O. van Driel en van wat [medeverdachte] , vertegenwoordiger van [rechtspersoon] , en door de advocaten mrs. M.H.W.N. Lammers en M. Heemskerk naar voren hebben gebracht.
1.2.
Achtergrond van de zaak
Verdachte is een van de verdachten in onderzoek genaamd 'Trailers’. Dit onderzoek vloeit voort uit een eerder onderzoek (genaamd ‘26Milltown’) naar autobedrijf [bedrijf 1] . Het onderzoek Trailers richt zich op de verdenking van BTW-fraude waarbij Nederlandse autobedrijven auto’s aan buitenlandse partijen hebben verkocht en hiervoor 0 procent BTW (hierna: ‘het nultarief’)in rekening hebben gebracht bij de BTW-aangiften, terwijl over deze auto’s elders in de EU geen BTW werd afgedragen.
Om dit nultarief te kunnen toepassen moeten de buitenlandse verkopen aan kopers binnen de Europese Unie worden geregistreerd op geldige internationale BTW-nummers van haar klanten. Deze registratie (
“listing”) moet worden doorgegeven aan de Belastingdienst. Op grond van levering aan bedrijven binnen de Europese Unie dient de BTW dan niet in Nederland te worden afgedragen, maar door de afnemer van de goederen in het land waar de goederen naar toe gaan.
De verdenking tegen verdachte komt kort gezegd op het volgende neer. Verdachte wordt ervan verdacht opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te hebben ingediend. In die aangiften zou namelijk ten onrechte het nultarief zijn opgegeven, want uit onderzoek zou blijken dat van een groot deel van de buitenlandse kopers niet kon worden vastgesteld dat zij verwervingen hebben aangegeven. Die bedrijven zijn binnen het onderzoek aangemerkt als zogenaamde ‘missing traders’ dan wel katvangerbedrijven. In werkelijkheid zijn de auto’s (contant) verkocht aan een aantal in Duitsland verblijvende natuurlijke personen dan wel aan hun rechtspersonen. De auto’s zijn vervolgens naar het buitenland (veelal Duitsland) gegaan en van de kopers kan niet worden vastgesteld dat zij die verwervingen hebben aangegeven.
Verdachte wordt ook verweten valse facturen en een valse bedrijfsadministratie te hebben opgemaakt.
1.3.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, kort gezegd, tenlastegelegd dat hij zich – al dan niet samen met een ander of anderen- heeft schuldig gemaakt aan:
-feit 1: het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2017;
-feit 2: in diezelfde periode valsheid in geschrifte door het valselijk opmaken van facturen c.q. de bedrijfsadministratie.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft ter zitting ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, omdat de verweten gedragingen in de tenlastelegging niet voldoende feitelijk zijn geconcretiseerd. De tekst is zeer algemeen verwoord waardoor het niet duidelijk is waartegen verdachte en de verdediging zich precies moet verweren.
De dagvaarding moet op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: ‘Sv’) zowel feitelijk als juridisch voldoende duidelijk zijn. Bij de uitleg van deze bepaling staat de vraag centraal of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn.
Onder feit 1 wordt verdachte verweten dat zij opzettelijk onjuiste aangifte(n) omzetbelasting heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging geldig is. In de tenlastelegging staat geschreven: “
op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven en/of doen/laten opgeven en/of (waardoor) het totaal te betalen/terug te vragen bedrag (telkens) onjuist was/werd (heeft/hebben opgegeven en/of doen/laten opgeven)”.
In het algemeen geldt dat de tenlastegelegde gedraging in een belastingzaak niet verder verfeitelijkt hoeft te worden. De bewoordingen in deze tenlastelegging zijn, in onderlinge samenhang bezien met de inhoud van het procesdossier, ook voldoende duidelijk. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
3.2.
Niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Zij heeft daartoe – kort samengevat – betoogd dat de Fiod [medeverdachte] en de B.V.’s doelbewust en onterecht in de media in een slecht daglicht heeft geplaatst en het Openbaar Ministerie hen onvoldoende heeft beschermd tegen de inbreuken die een gevolg waren van de gegenereerde publiciteit. Daarnaast heeft de Fiod met een vooringenomen houding onderzoek verricht. Bovendien is in strijd gehandeld met het una via- beginsel omdat de belastingrechter zich over gelijke feiten en omstandigheden moet buigen als de feiten en omstandigheden in onderhavige strafzaak. Verder is aangevoerd dat er is gehandeld in strijd met het nemo tenetur-beginsel, omdat gegevens uit de belastingcontrole worden gebruikt voor het strafrechtelijk traject. Tot slot is volgens de verdediging sprake van willekeur, omdat slechts enkele van de 400 verdachten worden vervolgd.
3.2.1.Publiciteit
Het openbaar ministerie heeft erkend dat het media-optreden niet is gegaan zoals zou moeten en dat daar, bij het formuleren van de strafeis, rekening mee zal worden gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat er sprake is geweest van een zodanige ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor, doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, aan zijn recht op een eerlijk behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Het verweer dat de publiciteit rondom deze zaak tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden wordt dan ook verworpen.
3.2.2.
Una via-beginsel
Het una via-beginsel houdt in dat een verdachte niet tweemaal – zowel in het strafrecht als in het bestuursrecht - kan worden bestraft voor het begaan van hetzelfde feit. Het is daarvoor onder andere van belang om vast te stellen of het gaat om ‘hetzelfde feit’. Daarbij moet worden gekeken naar a) de juridische aard van de feiten, waarbij van belang is de mate van verschil tussen de verschillende strafbare feiten, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, en b) de gedraging van de verdachte met dien verstande dat, indien het om verschillende gedragingen gaat, de mate van verschil tussen de gedragingen van belang is, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Aan verdachte is over een eerdere periode, dus niet de hier tenlastegelegde periode, een bestuurlijke boete opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat ieder handelen van de belastingplichtige, waaronder iedere aangifte, opnieuw kan worden beoordeeld. Verdachte heeft als belastingplichtige bij iedere aangifte omzetbelasting opnieuw de keuze om de aangifte juist of onjuist in te dienen, zodat niet kan worden gezegd dat sprake is van één gedraging die zij heeft voortgezet. Daaraan doet niet af dat dat de aard van de verweten gedragingen overeenkomstig is.
Het verweer van de raadslieden dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging op grond van het una via-beginsel dient daarom te worden verworpen.
3.2.3.
Nemo tenetur-beginsel
Het nemo tenetur-beginsel houdt in dat een verdachte niet is gehouden mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Op zichzelf staat het nemo tenetur-beginsel er niet aan in de weg dat gegevens uit het fiscale controletraject in het strafrecht worden gebruikt. Eenieder is gehouden zijn wettelijke verplichtingen ten dienste van het (fiscaal-)bestuurlijke toezicht na te komen, óók zijn informatieverstrekkingsplichten. Dit wordt anders in het geval een betrokkene niet kan uitsluiten dat de van hem in de toezichtsfeer onder dwang gevorderde informatie ook strafvorderlijk tegen hem gebruikt zal worden én het wilsafhankelijke gegevens betreffen. De verdediging heeft echter niet benoemd welke gegevens verdachte in dit kader zou hebben verstrekt en waar het beroep op het nemo tenetur-beginsel betrekking op heeft. Het bewijs wordt door het Openbaar Ministerie vooral gehaald uit de schaduwboekhouding, die juist niet door verdachte aan de Belastingdienst is verstrekt, maar is aangetroffen bij de doorzoeking. Dat sprake is van schending van het nemo tenetur-beginsel is daarom onvoldoende onderbouwd.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
3.2.4
Willekeur
De rechtbank stelt voorop dat in art 167 lid 1 Sv aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de (wijze van) vervolging, op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als vervolging wordt ingesteld terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn of doordat gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld zonder dat voor die ongelijke behandeling een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat.
Ten aanzien van het verbod op willekeur geldt dat het ten onrechte niet vervolgen van derden van wie de gedragingen net als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging zou moeten zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte. Onderzocht moet worden of het Openbaar Ministerie naar willekeur de ene verdachte wel en de andere niet vervolgt, hoewel deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de B.V.’s van [medeverdachte] tot de top 5 behoren wat betreft het vermoedelijke bedrag van de ten onrechte niet betaalde belasting en er dus geen sprake is van een sterk vergelijkbare positie. De rechtbank is van oordeel dat hiermee door het openbaar ministerie een redelijke afweging is gemaakt.
Het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging wordt dus verworpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt beide tenlastegelegde feiten bewezen. De officier van justitie stelt dat verdachte auto’s aan buitenlandse handelaren heeft verkocht, dat zij factureerde aan katvangerbedrijven, dat zij wist dat zij deel uitmaakte van een fraudeketen en dat zij daarmee bewust onjuist aangifte heeft gedaan tegen het nultarief. Uit het dossier blijkt dat verderop in de keten geen BTW is afgedragen over de auto’s. De aan de katvangerbedrijven gerichte facturen waren vals.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat voor de 24 bedrijven die in de verschillende processen-verbaal zijn genoemd niet kan worden vastgesteld dat deze bedrijven betrokken zijn bij BTW-fraude en dus ook niet of deze (vermeende) fraude betrekking heeft op de handelsketens met verdachte of met haar opvolger [B.V. 1] . Ook kan niet worden bewezen dat, als al sprake zou zijn van BTW-fraude door deze 24 bedrijven, [rechtspersoon] en [B.V. 1] . daarvan wisten. Dit betekent dat verdachte en [B.V. 1] . de intracommunautaire leveringen (
hierna: ICL’s) aan deze 24 bedrijven in de aangiften omzetbelasting tegen het nultarief mocht aangeven. Voorzover de rechtbank er vanuit gaat dat niet deze 24 bedrijven maar de feitelijke kopers de schakel na verdachte en [B.V. 1] . vormen geldt dat in het dossier geen enkele informatie zit over deze feitelijke kopers, over hun aangifteverplichtingen ten aanzien van de BTW en over de wijze waarop zij hun facturen inrichten. Ook zit er geen bewijs in het dossier dat zij de auto’s in Berlijn hebben verkocht als margeauto’s. Dat betekent dat niet tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring kan worden gekomen.
Daarnaast kan niet worden bewezen dat de tenaamstelling van de tenlastegelegde facturen cq de bedrijfsadministratie onjuist is geweest en dus vals en of vervalst zijn. Evenmin kan worden bewezen dat, als al sprake zou zijn van een andere afnemer, verdachte daarvan wist en de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij valse en/of vervalste facturen en/of (bedrijfs)administratie zou opstellen.
De verdediging heeft eveneens een voorwaardelijk getuigenverzoek gedaan om de in 2-AMB-053 en de SCAC-verzoeken genoemde getuigen te horen indien deze verklaringen voor het bewijs worden gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Medeverdachte [medeverdachte] is enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V. 2] . Deze B.V. is weer enig aandeelhouder en bestuurder van [rechtspersoon] . [medeverdachte] is verder voor 99% aandeelhouder én (eind)verantwoordelijk voor de dagelijkse bedrijfsvoering van verdachte. De vennootschappen kopen auto’s in bij leasemaatschappijen. De ingekochte voertuigen worden afgeleverd bij de autobedrijven en doorverkocht aan buitenlandse afnemers, binnen de EU. Tot en met juli 2017 was [rechtspersoon] de verkopende partij, daarna is verdachte ertussen geschoven. [2] In het navolgende zullen waar dat dienstig is de bedrijven gezamenlijk worden aangeduid als [bedrijf 2] .
Vandaag heeft de rechtbank vonnis gewezen in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] , waarnaar de rechtbank verwijst. Hij is veroordeeld voor het feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrifte en het doen van onjuiste opgave van omzetbelasting.
De rechtbank werd onder meer voor de vraag gesteld of verdachte, als rechtspersoon,
ook kan worden aangemerkt als pleger van dezelfde feiten.
Een rechtspersoon kan als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt als de strafbare gedraging redelijkerwijs aan deze rechtspersoon kan worden toegerekend. In de rechtspraak (onder meer de Hoge Raad in het arrest van 21 oktober 2003, NJ 2006, 328, het zogenoemde Drijfmestarrest) is bepaald dat het bij het kunnen toerekenen van de strafbare gedraging aan de betreffende rechtspersoon van belang is of de gedraging heeft plaatsgevonden of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Dat de aan verdachte verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon [rechtspersoon] is naar het oordeel van de rechtbank evident.
In de onderzoeksperiode (1 januari 2017 tot en met 30 juni 2019) hebben de vennootschappen een grote hoeveelheid intracommunautaire transacties verricht (zogenaamde Intra-Communautaire-Prestaties, hierna ICP-leveringen), tegen 0% BTW, met 83 verschillende buitenlandse afnemers. Aan deze buitenlandse afnemers is in deze periode een omzet gefactureerd tegen het 0% BTW tarief voor in totaal € 50.870.860,-, waarvan € 11.225.382,- door [rechtspersoon] en € 39.645.478,- door verdachte. [3]
Uit de door de vennootschappen gemelde transacties bij de FIU blijkt dat er in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2019 voor € 43.497.250,-, oftewel 87% van de omzet, aan contante transacties is gemeld. [4] De aan verdachte ten laste gelegde periode bestrijkt slechts een deel van de onderzochte periode, namelijk van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2017. Omdat de werkwijze van factureren en het doen van de belastingaangifte op grond van dit dossier door verdachte en [B.V. 1] . overeenkomstig is bevonden, zal de rechtbank hieronder de gehele periode bespreken, waarvan voor verdachte slechts de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 relevant is.
De belastingdienst heeft aan de hand van de facturen en de bedrijfsadministratie de buitenlandse afnemers waar in de onderzoeksperiode meer dan € 100.000,- aan is gelist (vermelden afnemers in de administratieopgave van leveringen binnen de EU) nader onderzocht. Dit zijn in totaal 29 afnemers die € 49.695.350,- (99%) van de ICP-omzet vertegenwoordigen. [5]
[medeverdachte] (feitelijk leidinggever van verdachte) heeft in oktober 2014 een voorlichtingsbijeenkomst bijgewoond, waarbij de Belastingdienst uitleg heeft gegeven over de fiscale risico’s bij de intracommunautaire handel in tweedehands auto’s. Vervolgens heeft de Belastingdienst op 23 oktober 2014 aan verdachte een zogenoemde waarschuwingsbrief [6] gestuurd waarbij nogmaals wordt gewaarschuwd voor de fiscale risico’s en de zorgvuldigheid die ondernemers in acht moeten nemen bij de verkoop in Europa tegen het nultarief. In 2015 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld waarin met name de exporthandel en de juistheid van het toepassen van het nultarief werd onderzocht. De Belastingdienst concludeerde dat over het tijdvak van januari 2014 tot en met juni 2016 verdachte het nultarief voor export binnen Europa onterecht heeft toegepast. In het controlerapport is beschreven hoe verdachte heeft meegewerkt aan BTW-fraude doordat zij de auto’s die verkocht zijn aan Duitse handelaren heeft gefactureerd aan zogenaamde ‘
missing traders’in Duitsland, Hongarije en Italië. Op 12 april 2017 wordt door de belastingdienst aan verdachte het standpunt meegedeeld dat zij wetenschap van fraude heeft. Op 2 juni 2017 deelt de Belastingdienst formeel het voornemen mee vergrijpboetes aan verdachte op te leggen voor de periode 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2016. Verdachte heeft deze vergrijpboetes aangevochten. Hierop is nog niet onherroepelijk beslist. [7]
De Fiod heeft 26 ondernemingen waaraan tegen het 0% BTW-tarief gefactureerd is als vermoedelijke katvangerbedrijven of ‘
missing traders’aangemerkt. Volgens de Fiod zijn 24 bedrijven te relateren aan een of meerdere feitelijk kopers. De 24 bedrijven vertegenwoordigen in de periode tussen 1 januari 2017 en 30 juni 2019 een omzet van € 47.706.400,-, wat 95% vertegenwoordigt van de totale ICP-omzet van [rechtspersoon] en verdachte in voornoemde onderzoeksperiode. . [8] Verdachte heeft haar eerste aangifte omzetbelasting ingediend in het derde kwartaal van 2017 en dit betrof een kwartaalaangifte. Alle andere aangiftes zijn maandelijkse aangiftes . [9] Kern van het verwijt is dat er een papieren werkelijkheid is gecreëerd ten behoeve van de fiscus en de FIU, waarbij gefactureerd werd aan deze katvangerbedrijven, terwijl in werkelijkheid de auto’s verkocht werden aan een groep in en rond Berlijn opererende autohandelaren van Libanese afkomst.
Het dossier is buitengewoon omvangrijk. De Fiod heeft aan de hand van de whatsapp-gesprekken, SCAC-verzoeken, inkoop- en verkoopfacturen, bank- en transportgegevens en overige administratie onderzoek gedaan naar de goederenbewegingen, factuurstromen en bij de goederenstromen betrokken afnemers.
Whatsapp- berichten
In het dossier zijn diverse Whatsapp-gesprekken gevoegd, veelal met personen die door de verdediging worden aangeduid als ‘tussenpersonen’. De Fiod heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de tien feitelijke kopers en heeft de contacten tussen de autobedrijven van verdachte en deze kopers nader beschreven. [10]
Op 10 april 2018 vindt er een chatconversatie plaats tussen [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ), exportmedewerker van [bedrijf 2] . [11] [naam 1] geeft in de chat aan dat hij geld heeft overgemaakt naar een rekening die kennelijk toebehoort aan verdachte en hij vraagt om een lijst met auto's. [naam 2] geeft hierop aan dit na te kijken en dan volgt onderstaande chat:
[naam 2] :
"Yes we received but you made a mistake...you pay money from [naam 3] and pay 700 fora bmw x4???
[naam 1] : "I
dont't know what [naam 3] make. I say make transfers to exedo. It's problem for you?"
[naam 2] stuurt dan een lijst, waarvoor [naam 1] hem bedankt. Later die dag meldt [naam 1] :
"Tumorrow coming one driver to pick up the Volvo V40 9.t/n.21 11900E-700E anzahlung" .
De Volvo met kenteken [nummer 9] staat op de voornoemde lijst en is door [bedrijf 2] gefactureerd aan [bedrijf 3] .
[naam 2] reageert:
"Not Possible. Sorry. My fault is old firm But we cannot do minus 700. Because its old firm car. So must be paid 11900".[naam 1] stemt in:
"Ok. Next Car from [naam 3] we make Minus 700€".Op de bankrekening van [B.V. 1] . is het bedrag van € 700,- met referentie naar een BMW X4 zichtbaar. Op de rekening is niet zichtbaar dat dit binnengekomen bedrag teruggestort wordt.
Op 23 februari 2018 is er een Whatsapp gesprek tussen verdachte en [naam 1] over de prijs van een voertuig met kenteken [nummer 1] : [12]
[naam 1]
"Kein Problem mein Angebot" "18400 .. Du kannst Oberlegen"
[medeverdachte]
"Ich bin boss0"
[medeverdachte]
"18600"
[naam 1]
"Ja stimmt du bist Boss in deine
Firma andich bin boss in Berlin
[medeverdachte]
18600
[naam 1]
Ich Frage mal mein Kunden
[medeverdachte]
Eine male 50/50
[naam 1]
Ok meine 18500€ aber Auto muss sauber
[medeverdachte]
1st
Uit de berichten tussen [naam 2] en [naam 1] en [medeverdachte] en [naam 1] leidt de rechtbank af dat wordt onderhandeld met [naam 1] . [naam 1] zegt in het gesprek met [medeverdachte] dat hij de baas is in Berlijn. Het specifieke voertuig met kenteken [nummer 1] is nagelopen in de administratie van verdachte. [13] Het voertuig is verkocht en tegen 0% BTW gefactureerd aan het Italiaans (katvangers-)bedrijf [bedrijf 3] .
Op 13 februari 2019 vraagt [medeverdachte] in het chatcontact met " [naam 4] " of hij nog Picasso’s wil. Waarop [naam 4] reageert [14] :
"Picasso hat ich konnte gehabt die sind jetzt nicht mehr die Con [naam 5] ich hab dir den Angebote sind nicht einverstanden das kostet Preis inBerlinso gleich andere Auto was Interessent Auto was neues Auto"
Volgens de Fiod bedoelt [naam 4] vermoedelijk dat hij geen interesse heeft in Picasso’s omdat de prijs waarvoor verdachte de auto aanbiedt ook de prijs is die in Berlijn als verkoopprijs geldt.
In april 2019 vindt eveneens chatcontact plaats tussen [medeverdachte] en [naam 4] dat door de Fiod wordt geïnterpreteerd als [15] :
[naam 4] : [medeverdachte] het spijt mij echt met Jaguar en Volvo lijdt ik veel verlies, wat kun je nog met de prijs doen anders maak ik meer dan €2000 verlies.
[medeverdachte] : Als je komt dan regel ik het
[naam 4] : De autos zijn toch hier in Berlijn. Ik regel het hier ik breng ze niet terug
[medeverdachte] : Met geld
De Litouwse transporteur [bedrijf 4] heeft in een SCAC antwoord van 9 januari 2017 verklaard dat een medewerker van [rechtspersoon] blanco CMR's van de transporteur pakte, deze invulde en retourneerde. Het verbaasde de transporteur dat deze CMR's door [rechtspersoon] incorrect ingevuld werden door als eindbestemming Hongarije in te vullen terwijl de medewerker zich volgens de transporteur terdege bewust was van het feit dat het vervoer naar Berlijn ging en niet naar Hongarije. De transporteurs negeerden het ingevulde adres in Hongarije en reden de verkochte auto's naar Berlijn. Na vertrek uit Woerden pasten de transporteurs de CMR aan en vulden het correcte adres in op de CMR. Deze werkwijze vond volgens de Litouwse transporteur plaats bij meerdere bedrijven die werden gebruikt door “ [bijnaam] ” (bijnaam van [naam 6] ) en waar verdachte op gelist heeft, waaronder [bedrijf 5] , [bedrijf 6] , en [bedrijf 7] , aldus de transporteur. [16]
De rechtbank leidt hieruit af dat de auto’s dus niet naar het ingevulde adres gingen maar naar Berlijn. Ook wordt er bij meerdere gelegenheden gesproken over de prijsvorming en vraag van auto’s in Berlijn. [17]
Op 11 april 2018 vindt er een WhatsApp-chatbericht plaats tussen verdachte en [naam 2] : [18]
[medeverdachte] : "Hoe ging het met [naam 7] "
[naam 2] : "Hij probeert om [naam 8] zsm in de lucht te krijgen. En komt volgende week een auto halen. We gebruiken nu even een andere by zodat de autos weg kunnen."
In april 2018 stuurt verdachte de volgende berichten naar [naam 10] : [19]
[medeverdachte] : Kan noch nicht kaufen
[medeverdachte] : Geine geverbe
[medeverdachte] : Geine geverbe!
[medeverdachte] : Noch geine goote geverbe!
[medeverdachte] : Vreuind [naam 7] moest alte geverbe sauber machen anders kan dir and [naam 9] nicht meer kaufen
Hetgeen de Fiod interpreteert als: “Bedrijf weer goed? Morgen. Kan nog niet kopen. Geen bedrijf. Geen bedrijf! Nog geen goed bedrijf! Vriend [naam 7] moet oude bedrijf zuiver maken anders kunnen jij en [naam 9] niet meer kopen.”
Uit whatsappgesprekken van 20 oktober 2018 waarin [naam 10] met [naam 11] (exportmedewerker) het volgende schrijven over zes voertuigen met kentekens [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 7] : “Nexte mahle besser readen mit firma. Kann keine adresse van DE”. Hetgeen de Fiod interpreteert als : “Volgende keer beter met het bedrijf praten. Er kunnen geen adressen van Duitsland”. [B.V. 1] . factureert aan het Italiaanse bedrijf [bedrijf 8] (hierna: [bedrijf 8] ) deze voertuigen. [20]
Uit bovenstaande berichten leidt de rechtbank af dat er een probleem is met het bedrijf dat [naam 10] opgeeft. Opmerkelijk is dat uit de administratie blijkt dat na maart 2018 wordt gestopt met listen op [naam 8] en in april 2018 begint met listen op [bedrijf 8] .
Op 3 maart 2019 en op 3 mei 2019 wordt er in Whatsapp gesprekken met [naam 10] gesproken over het invullen van CMRs voor vervoer aan [naam 12] , die aangepast moeten worden of kloppend gemaakt moeten worden met verkopen in het kasboek. [21]
Er is een chat aangetroffen tussen [naam 2] en [naam 11] , waaruit blijkt dat twee CMRs op 5 en 6 februari een probleem geven. [22]
[naam 11] : Oeiii
[naam 11] : Maar kijk jij hebt eentje ingevuld en ik ook®
[naam 11] : Ff veranderen?
[naam 2] : Ja klopt ik heb van die van jou de 15e gemaakt
[naam 11] : Heb er wel ook eentje op 12 gezet he
[naam 2] : Ja 3 dagen
[naam 2] : Moet kunnen
[naam 11] : Want zag in kasboek dat er eentje ook 5-2 was gekocht waar nog geen datum bij stond
De CMR’s met de data 5 en 6 februari 2019 moesten gewijzigd worden in 12 en 15 februari.
Op 1 november 2017 delen [naam 11] en [naam 2] een vervoersverklaring via WhatsApp. [23] Op deze vervoersverklaring vindt er een bepaalde goederenstroom plaats. Op de vervoersverklaring is zichtbaar dat op één trailer acht auto's worden vervoerd, vier auto's van de acht zijn gefactureerd aan [naam 8] (Rome, Italië) en de overige vier auto’s zijn gefactureerd aan [bedrijf 9] (Berlijn, Duitsland).
Een Berlijns kenteken [nummer 8] op naam van [naam 6] (bijnaam: [bijnaam] ) werd op 21 en 22 mei 2019 gescand door de mobiele scan-apparatuur (ANPR) welke stonden opgesteld bij [rechtspersoon] [24]
In de chat met [medeverdachte] schrijft [naam 6] dat hij in Berlijn is. [25] Bij de introductie van het Italiaanse bedrijf [bedrijf 10] in 2017 vraagt [bijnaam] aan [medeverdachte] of het (bedrijf) goed is, omdat hij ( [bijnaam] ) iemand moet betalen voor het gebruik van het bedrijf. Als antwoord op gestuurde documenten en een spraakbericht vraagt verdachte om een e-mailadres, een telefoonnummer en € 5.000,- per bank.
In maart 2018 is er een probleem. [26] [bijnaam] kan volgens [medeverdachte] niet kopen, omdat er geen bedrijf is volgens verdachte. In de chat schrijft [naam 6] : "Ich chiken [naam 2] ". Dat de Fiod interpreteert als: “ik stuur het naar [naam 2] ” of “ik zal het checken met [naam 2] ”. Daarna worden de auto's gefactureerd aan een nieuw Italiaans bedrijf genaamd [bedrijf 11] .
De naam [naam 13] komt, onder andere, naar voren in onderstaande chat tussen [naam 11] en [naam 2] . [27]
[naam 2] : Maar komt [naam 13]
[naam 11] : Jaa dus we gaan wel even kijken hoe of wat
[naam 11] : Komt goed
[naam 2] : Oké maar kiest ie nu wel 8 auto’s voor [bedrijf 12]
[naam 11] : Nee [bedrijf 13] t luke [naam 14] niet hij wil nieuwe autos ofzo
[naam 11] : Maar daar bemoei ik me niet mee
[naam 2] : Is [bedrijf 12] nog actief
[naam 11] : Ja
[naam 2] : Top
In een andere chat stuurt [naam 14] aan de prive-telefoon van [naam 2] een foto van een overzicht, waarop zeven kentekens zichtbaar zijn. [28] Ongeveer 30 minuten later reageert [naam 2] als volgt:
"Zitten 4 vd andere by op".De kentekens op het overzicht zijn gefactureerd aan [bedrijf 12] en aan [bedrijf 13] .
Op 9 februari 2018 stuurt de Belastingdienst een e-mail naar de fiscaal adviseur [naam 15] met door de Belastingdienst ontvangen SCAC-informatie uit het buitenland. In de brief staat onder meer dat de informatie zijn inziens signalen geeft dat er misstanden zijn bij de genoemde afnemers. De genoemde afnemers zijn: [bedrijf 9] in Berlijn, [naam 8] in Italie, [bedrijf 14] in Italie, [bedrijf 15] in Italië, [bedrijf 16] in Bulgarije; [bedrijf 10] in Italie. [29] Aan twee bedrijven werd al niet meer gefactureerd, met twee bedrijven is de facturatie hierna gestopt en met twee bedrijven is de facturatie doorgegaan. [30] Uit het dossier blijkt ook dat [rechtspersoon] en verdachte met de tussenpersonen, die voor deze bedrijven kochten, gewoon door zijn gegaan met handelen (voor andere bedrijven). [31]
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de auto’s waarover gesproken wordt bestemd waren voor Berlijn terwijl op de vervoersverklaringen een andere bestemming werd ingevuld en aan bedrijven op andere bestemmingen werd gefactureerd. Ook is gebleken dat data van de vervoersbestemmingen worden aangepast. [medeverdachte] controleert bedrijven of deze “goed” zijn en indien dat niet zo is wordt aan een ander bedrijf verkocht, terwijl de verkoop met dezelfde tussenpersoon verloopt. Uit de chatgesprekken blijkt ook dat [naam 6] iemand anders betaalt voor het gebruik van bedrijf [bedrijf 10] .
Samengevat geldt het volgende. De geciteerde WhatsApp conversaties bestrijken niet de gehele tenlastegelegde periode, zijn niet gevoerd met dan wel over alle ‘tussenpersonen’ en betreffen al helemaal niet alle intercommunautaire transacties die in de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden. De rechtbank leidt uit deze gesprekken echter wel af dat [medeverdachte] en zijn medewerkers over prijzen en auto’s onderhandelden met deze ‘tussenpersonen’ en met hen ook tot afspraken kwamen, dat auto’s feitelijk een andere bestemming kregen dan op de CMR werd vermeld en dat [medeverdachte] en zijn medewerkers zich, met deze ‘tussenpersonen’ druk maakten over de bedrijven waaraan gefactureerd moest worden. Deze vaststellingen passen naadloos in het scenario dat deze tussenpersonen de daadwerkelijke kopers waren en dat de bedrijven waaraan gefactureerd is er slechts tussen geschoven zijn om de eerder genoemde papieren werkelijkheid te creëren. Dit wordt bevestigd in de informatie uit de SCAC verzoeken. [32] Hieruit komt naar voren dat geen van de bedrijven waaraan is gefactureerd intracommunautaire verwervingen heeft aangegeven en dat ze nagenoeg allemaal de kenmerken hebben van een missing trader.
Tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand is een niet bij de belastingdienst of FIU bekende administratie gevonden waarin bedragen en bijnamen van de ‘tussenpersonen’ zijn vermeld, elk met zijn eigen tabblad. In deze administratie bevinden zich lijsten waar de auto’s op staan, gekoppeld aan de ‘tussenpersonen’. [33] In de aangetroffen is een factuur van 6 april 2017, gericht aan [bedrijf 17] aangetroffen. [34] Uit het overzicht in de digitaal vastgelegde gegevens leidt de rechtbank af dat bij het katvangerbedrijf [bedrijf 17] de naam [naam 13] staat. [35] Uit het geheel van gegevens leidt de rechtbank af dat de factuur gericht aan [bedrijf 17] vals is. [naam 13] kocht op papier dus zowel voor [bedrijf 17] als voor [bedrijf 13] in. [36] Zowel het bedrijf [bedrijf 13] als [bedrijf 17] zijn na onderzoek door de Fiod geclassificeerd als missing traders. [37]
Op grond van de onderliggende documenten, de uitgelezen chatgesprekken, de informatie uit de SCAC verzoeken en de aangetroffen schaduwadministratie kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de auto’s in werkelijkheid zijn verkocht aan de ‘tussenpersonen’ en niet aan de in de facturen genoemde bedrijven. Gelet op het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders dat de ‘tussenpersonen’ de feitelijke kopers waren. Van geen enkel bedrijf waaraan is gefactureerd kon worden vastgesteld dat de auto’s daadwerkelijk aan deze bedrijven zijn geleverd. Er werd gefactureerd aan totaal inwisselbare bedrijven en vervoersverklaringen werden aangepast, kennelijk om de goederenstroom overeen te laten komen met de administratie.
Conclusie ten aanzien van feit 2 (valse facturen en bedrijfsadministratie)
De rechtbank heeft hiervoor geconcludeerd dat het niet anders kan dan dat de tussenpersonen de feitelijke kopers zijn. De onder 2 tenlastegelegde factuur [38] is dan ook naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de waarheid opgemaakt en wordt als vals aangemerkt. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank ook dat de onder feit 2 tenlastegelegde bedrijfsadministratie valselijk is opgemaakt, door in die administratie opzettelijk valselijk opgemaakte factuur op te nemen.
Conclusie en nadere overwegingen ten aanzien van feit 1 (onjuiste aangiften omzetbelasting)
Verdachte en [B.V. 1] . als haar opvolger hebben over de periode januari 2017 tot en met juli 2019 de aangiften omzetbelasting digitaal ingediend bij de Belastingdienst. [39] Het betreft kwartaalaangiften en maandaangiften. De rechtbank heeft zoals hiervoor overwogen vastgesteld dat de tenlastegelegde factuur die betrekking heeft op de hiervoor genoemde schijnhandel, vals is. Nu mede deze factuur ten grondslag ligt aan de aangiften omzetbelasting die zijn ingediend, zijn de aangiften omzetbelasting onjuist.
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bewijsmiddelen, in samenhang bezien, vast dat verdachte onderdeel was van nagenoeg alle onderdelen van de btw-fraude. De rechtbank overweegt dat het door de vertegenwoordiger van verdachte ter zitting opgeworpen scenario dat de feitelijke kopers geen kopers, maar bemiddelaars zijn, niet wordt ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Het kan niet anders dan dat verdachte hiervan wist. Omdat verdachte wist dat de feitelijke kopers niet de kopers waren aan wie gefactureerd werd, wist verdachte dus ook dat die facturen vals waren. Die facturen lagen zoals hiervoor overwogen weer ten grondslag aan de aangiften en dat maakte die aangiften onjuist. De rechtbank constateert dat sprake was van een vooropgezet plan.
Het voorwaardelijke getuigenverzoek
Het voorwaardelijke getuigenverzoek wordt afgewezen. Dit omdat de noodzaak tot het horen van de verzochte getuigen niet is gebleken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
Feit 1.
[rechtspersoon] in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 in Nederland telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van [rechtspersoon] over de maanden:
-in het jaar 2017:
-januari (2-DOC-171, p. 8-10) en
-februari (2-DOC-171, p. 11-13) en
-maart (2-DOC-171, p. 14-16) en
-april (2-DOC-171, p. 17-19) en
-mei (2-DOC-171, p. 20-22) en
-juni (2-DOC-171, p. 23-25) en
-juli (2-DOC-171, p. 26-28) en
telkens onjuist heeft gedaan, immers heeft [rechtspersoon] telkens in de ingeleverde aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting laten opgeven, waardoor het totaal te betalen bedrag telkens onjuist was, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde bekentenis is gegeven. geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Feit 2.
[rechtspersoon] in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 in Nederland, geschriften, te weten:
een factuur met factuurnummer 2017/058683 van [rechtspersoon] , gericht aan [bedrijf 17] ( [bedrijf 18] ) d.d. 20 april 2017 (2-DOC-525, p. 7/18) en
de (bedrijfs)adminstratie,
die telkens bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, door:
op de factuur – in strijd met de waarheid – te vermelden als geadresseerde en/of afnemer [bedrijf 17] ( [bedrijf 18] ) te [adres] , Sofia (Bulgarije), terwijl in werkelijkheid de op de factuur vermelde auto is verkocht en/of geleverd aan een ander, te weten [naam 13] en zijn naam als geadresseerde tezamen met zijn vestigingsadres en/of (facturerings)adres op de factuur vermeld had moeten worden en;
voornoemde valse factuur in de (bedrijfs)administratie op te (laten ) nemen,
met het oogmerk om deze facturen en de bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 357.500,-.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een eventuele bewezenverklaring rekening moet worden gehouden met de mate van negatieve publiciteit ten aanzien van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan [rechtspersoon] een onvoorwaardelijke geldboete op. Voor het opleggen van deze straf vindt de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en aan het opmaken van valse facturen en een valse bedrijfsadministratie. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belastingfraude. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingontduiking kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraude kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
Voor een werkbare samenleving is het van essentieel belang dat men in het maatschappelijk verkeer vertrouwen kan stellen in de juistheid van bepaalde geschriften. Door gebruik te maken van valse stukken, heeft verdachte het vertrouwen dat aan de inhoud van de stukken mag worden ontleend, geschaad. Door aldus te handelen heeft verdachte ertoe bijgedragen dat de overheid te weinig inkomsten uit belastingen heeft genoten.
Uit het FIOD-onderzoek komt naar voren dat in de tenlastegelegde periode door verdachte en haar opvolger voor circa 47.7 miljoen euro is gefactureerd aan katvangerbedrijven, waarbij ten onrechte aangifte is gedaan tegen het nultarief. Het aandeel van verdachte hierin bedroeg ongeveer 20 %. De rechtbank gaat er vanuit dat het belastingnadeel als gevolg van deze fraude aanzienlijk is, maar hoe hoog dit nadeel is kan op basis van het dossier dat voorhanden is niet worden vastgesteld. In het dossier wordt wel gesuggereerd dat er auto’s als marge-auto zijn verkocht, waarbij in een ander Unieland een te laag BTW-bedrag is afgedragen, maar dat is niet vastgesteld. De auto’s zijn simpelweg uit beeld verdwenen. Ook het voordeel dat verdachte heeft gehad bij deelneming aan deze fraudeketen kan niet worden vastgesteld.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Publiciteit
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte ten prooi is gevallen aan de enorme negatieve publiciteit in de media. Gelet op deze over verdachte in de media geuite veronderstellingen en de impact die deze publiciteit heeft gehad zal de rechtbank de media aandacht in strafverminderende zin een rol laten spelen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De doorzoeking van het bedrijfspand kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De doorzoeking vond plaats op 1 juli 2019. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 1 juli 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van 3 jaar en 5 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 17 maanden.
Nu de overschrijving van de redelijke termijn voor een deel niet is toe te rekenen aan de verdachte en de media aandacht bovengemiddeld is geweest, zal de rechtbank daarmee in het voordeel van verdachte rekening houden bij de strafbepaling. Door zich meermalen schuldig te maken aan het indienen van onjuiste aangiftes omzetbelasting en valsheid in geschrifte, en daarmee haar economische belangen te laten prevaleren, alsmede gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank na te noemen straf opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 51, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 68 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
valsheid in geschrift begaan door rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[rechtspersoon] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 100.000, -(honderdduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. B. Vogel en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Nieuwenhuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.2-AD-001, p 7 en 8 en 2-AMB-001 en 2-ZD-001, p. 5/1249
3.2-ZD-001, p.8/1252
4.2-AD-001, p. 3/1226
5.AMB-035, p. 3/1555
6.2-DOC-339 p.1-4/ 4204-4207
7.2-ZD-001, p. 13/1257 en 2-AMB-042, p. 5-9/1670-1674
8.2-ZD-001 p. 16/1260, 2-AMB-035 p. 4-5/ 1556-1557 en 2-DOC 532-533 en 2-DOC 041 en 042en 2-AMB-053 ( pvb onderbouwing classificatie missing traders)
9.2-ZD-001 p. 59-62/ 1303-1305
10.2-AMB-035 (pvb feitelijke kopers), p. 1-75/ 1553-1627
11.2-AMB-035
12.2-ZD-001, p. 52/1296. 25.691 en 2-AMB-035, p. 70-71/1622-1623
13.2-D0C-529, p. 2/5890
14.2-AMB-035, p. 71/1623 en 2-Doc-192, p. 19.763,.
15.2-DOC-192, p. 20.290, 2-AMB-35, p. 1582;
16.2-ZD-001, p. 37/1281, 2-AMB-035, p. 20/1572 en 2DOC-419, p.13
17.2-AMB-035, p. 30/1582, 2-Doc-192, p. 37/2589, 2-Doc-192 p. 3551, p. 70/1622. 2D0C-192 pp. 25.805 2D0C-192 pp. 25.861 200C-496 pp. 6 van 9
18.2DOC-217
19.2DOC-127 P. 3
20.2-DOC-467
21.2-AMB-027, p. 10/1425;
22.2-AMB-035, p. 21/1573, 2-Doc-66, p. 11;
23.2-AMB-035, p. 60/1613 /1566;
24.2-Doc-192 p. 35.708, p. 35.875 t/m 35.878 2-AMB-028;
25.2-Doc-430;
26.2-Doc-192 p. 31.368;
27.2-Doc-66, p. 5-6;
28.2-Doc-192 p. 28.278;
29.2-AMB-035, p. 19/1571, p. 66/1618, 2-Doc-336;
30.2-AMB-042, p. 15/1680;
31.2-ZD-001, p. 15/1259;
32.2-AMB-053
33.2-DOC-327, p. 4137-4160
34.2-DOC-525, p. 1/5814
35.20DOC-337, p1/4198
36.2-DOC-303 in 2-AMB-028, p.3298
37.2-AMB-053, p. 6-7 respectievelijk p. 25-27
38.2-Doc- 525, p. 7/18.
39.2-Doc-171 p. 8 e.v. (betreft de periode januari 2017 tot en met juli 2017).