ECLI:NL:RBAMS:2022:7165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
C/13/720472 / FA RK 22/4476
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling tussen vader en minderjarige wegens belangen van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen met zijn minderjarige kind, geboren in 2016. De vader heeft het verzoek ingediend na een lange periode van conflicten en juridische procedures met de moeder, die het gezag over het kind heeft. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling die op 14 november 2022 heeft plaatsgevonden. De vader heeft in zijn verzoek aangegeven dat hij een omgangsregeling wenst die opbouwt naar een weekend per twee weken en een verdeling van de vakanties. Hij heeft aangevoerd dat eerdere omgangsregelingen door de moeder zijn gewijzigd en dat hij bereid is om hulp te zoeken voor zijn agressieproblematiek.

De moeder heeft zich echter verzet tegen het verzoek van de vader. Zij heeft gesteld dat de vader onvoldoende heeft meegewerkt aan eerdere hulpverlening en dat er zorgen zijn over de veiligheid van het kind in het bijzijn van de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat er incidenten zijn geweest waarbij de vader zijn emoties niet in bedwang kon houden, wat heeft geleid tot een onveilige situatie voor het kind. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vader geen bewijs heeft geleverd van zijn deelname aan hulpverlening en dat er geen vooruitgang is geboekt in het contact tussen de vader en het kind.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen, omdat het in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. De rechtbank heeft benadrukt dat er eerst een succesvol hulpverleningstraject door de vader moet worden doorlopen voordat er een omgangsregeling kan worden overwogen. De beslissing is genomen met het oog op de veiligheid en het welzijn van het kind, waarbij de rechtbank de belangen van het kind vooropstelt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/720472 / FA RK 22/4476
Beschikking van 28 november 2022
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. N.J. Hoogenboom te Amsterdam
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek met bijlagen van de vader, ontvangen op 20 juli 2022;
  • het verweerschrift van de moeder, ontvangen op 4 november 2022;
  • de nagekomen stukken van de vader, ontvangen op 11 november 2022.
De mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 14 november 2022.
Gehoord zijn partijen en hun advocaten.

2.De feiten

Partijen zijn de ouders van het minderjarige kind:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016,
hierna te noemen [minderjarige] of het kind.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek
De vader heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen hem [minderjarige] , zoals weergegeven in zijn verzoekschrift. Samengevat, houdt het verzoek van de vader in dat een opbouw zal plaatsvinden naar een weekend per twee weken en verdeling van de vakanties bij helfte, op straffe van een dwangsom.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de vader onder meer het volgende aangevoerd. De ouders hebben in 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin een omgangsregeling is vastgesteld. Die omgangsregeling is vervolgens meerdere keren op initiatief van de moeder gewijzigd en drastisch verminderd. De vader heeft daarop een kort geding gestart. In kort geding zijn de ouders op 17 december 2019 een voorlopige omgangsregeling overeengekomen, inhoudende dat de vader de ene week van donderdagmiddag tot en met zaterdagmiddag en de andere week op de donderdagmiddag omgang met [minderjarige] zou hebben. Bij beschikking van 12 februari 2020 is bepaald dat de ouders een programma bij Altra dienden te volgen, omdat [minderjarige] gewend is aan contact met de vader en er geen contra-indicaties zijn voor omgang. De rechtbank heeft daarom de genoemde voorlopige zorgregeling als voortgezet. In de zomer van 2020 zijn de ouders gestart met het traject “Samen Hier” van Altra. De begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] was bij Altra op kantoor en verliep goed. De omgangsbegeleider wilde gaan uitbreiden naar begeleide omgang bij de vader thuis, maar de moeder vond dat niet in het belang van [minderjarige] . Daarop volgde opnieuw een lange periode waarin geen omgang plaatsvond. In hoger beroep zijn de ouders het erover eens geworden dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] in een veilige setting op zeer korte termijn weer diende te worden opgestart. Door het Hof is overwogen dat de omgang onder leiding van de GI en onder begeleiding van Altra diende te worden opgebouwd, waarbij het doel is toewerken naar onbegeleide omgang en waarbij de ouders in staat zijn [minderjarige] over te dragen aan de andere ouder. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 19 mei 2022. De GI maakte zich bij de zitting daarover zorgen over de relatie tussen [minderjarige] en de vader, omdat de contacten een periode zeer intensief waren, maar werden gevolgd door een lange onderbreking. Tot op heden is er geen contact tussen de vader en [minderjarige] , omdat de moeder dat afhoudt. De moeder wil niet meer meewerken aan contactherstel. Daardoor is het de GI niet gelukt te werken aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Op 19 mei 2022 heeft de rechtbank beslist dat er geen grond meer bestaat tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De hulp en regie van de GI is daarmee weggevallen. De ouders moeten nu zelf afspraken maken over onder meer de maandelijkse e-mail met een update over [minderjarige] van moeder aan vader en het versturen van een kaartje of cadeautje van vader aan [minderjarige] . Ondanks het feit dat er sinds de vorige beschikking van de rechtbank geen hulpverlening van de grond is gekomen, is het wat de vader betreft tijd voor het vaststellen van een omgangsregeling. [minderjarige] wordt ouder en zij heeft nu al lang geen contact met de vader en zijn familie gehad. De moeder wenst echter geen direct contact met de vader te hebben. De vader verzoekt de rechtbank daarom een omgangsregeling te bepalen tussen hem en [minderjarige] , waarbij de vader het halen en brengen voor zijn rekening neemt. Omdat er al tal van procedures zijn gevoerd, maar de moeder zich daar meermalen niet aan heeft gehouden, verzoekt de vader een dwangsom aan moeder op te leggen, voor de hoogte waarvan hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Bij de mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven dat hij bereid is (nogmaals) een behandeling voor agressieproblematiek te doorlopen. In het geval de rechtbank dat geraden acht, heeft de vader daarom subsidiair aanhouding van zijn verzoek verzocht en het bepalen van een informatieregeling en een voorlopige vorm van contact, bijvoorbeeld door middel van videobellen.
3.2.
Het verweer
De moeder heeft zich verweerd tegen het verzoek van de vader en afwijzing daarvan verzocht.
Ter onderbouwing van haar verweer, heeft de moeder onder meer het volgende aangevoerd. De vader heeft eerder onvoldoende meegewerkt aan de hulpverlening in een vrijwillig kader en daarom heeft de rechtbank een ondertoezichtstelling uitgesproken. Het gerechtshof heeft in hoger beroep bepaald dat de vader en [minderjarige] omgang zullen hebben onder regie van de GI en onder begeleiding van Altra. De omgangsmomenten die hebben plaatsgevonden, zijn moeizaam verlopen, omdat er bij de vader sprake is van veel agressie, zowel naar de moeder als de hulpverleners die de omgang hebben begeleid. De zorgen die er zijn over de veiligheid van [minderjarige] gaan vooral over de vraag of de vader in staat is zijn emoties jegens anderen in bedwang te houden in het bijzijn van [minderjarige] . Dat is keer op keer niet het geval gebleken. De omgang is mede daarom gestaakt en daarnaast omdat de vader onvoldoende meewerkte met de hulpverlening. Er is sinds april 2021 geen omgang meer geweest tussen [minderjarige] en de vader. De moeder stuurt de vader iedere maand informatie en een foto van [minderjarige] . Wat de moeder betreft kan er pas weer sprake zijn van omgang, als de vader bewijs van urinecontroles overlegt, in staat is zijn agressie te beheersen in het bijzijn van [minderjarige] , de moeder en de hulpverlening en als de vader werkt aan zijn agressieproblematiek, dat volhoudt en daarvan bewijs overlegt. Tot hiervan sprake is, kan ook van een videobelcontact wat de moeder betreft geen sprake zijn. Voor zover de moeder bekend, heeft de vader nooit een therapie afgerond en hij ziet niet in wat zijn gedrag doet met [minderjarige] , de moeder en de hulpverlening. De moeder gunt de vader en [minderjarige] omgang met elkaar, op een gezonde manier, waarbij [minderjarige] niet met volwassen zaken wordt belast.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat tussen de niet verzorgende ouder en het kind contact is, tenzij is gebleken van één van de gronden zoals opgenomen in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechter ontzegt volgens het derde lid het recht op omgang slechts, al dan niet voor bepaalde tijd, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De rechtbank stelt op verzoek van de ouders of van één van hen een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
4.2.
De rechtbank is – net als zij eerder in 2020 heeft geoordeeld – van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij vrij en onbelast contact heeft met haar vader. Tot op heden is het nog niet gelukt om dat contact op een voor [minderjarige] veilige, vrije en onbelaste manier vorm te geven. De vader en de moeder verschillen van mening over de reden waarom en over de incidenten die tot het stopzetten van de omgang hebben geleid. Voor de rechtbank staat echter wel vast dat er incidenten zijn geweest, dat [minderjarige] van een deel getuige is geweest en dat de moeder en hulpverleners zich niet veilig voelen bij vader. De veiligheid van [minderjarige] wordt bedreigd omdat vader zijn emoties jegens anderen niet in bedwang kan houden. Dit speelt al langere tijd, want ook in de beschikking van 17 juni 2020 wordt dit vermeld.
4.3.
Zowel in de eerdere omgangsbeschikking van 17 juni 2020 als in de beschikking waarbij [minderjarige] niet langer onder toezicht is gesteld, is het belang van hulpverlening onder de aandacht van de ouders gebracht. Vader is sindsdien, tot nu toe, degene geweest die aan die hulpverlening onvoldoende heeft meegewerkt. Er is geen hulpverlening van de grond gekomen. De vader heeft weliswaar aangevoerd dat hij eerder al een behandeling voor agressieregulatie heeft gevolgd, maar hij heeft daar nog geen bewijs van overgelegd. In het kader van de ondertoezichtstelling is verder gestart met begeleide omgang. Dit is echter gestopt omdat de omgangsbegeleider zich niet veilig voelde bij vader vanwege diens agressieve bejegening. Het incident dat de omgangsbegeleider beschrijft, vond deels plaats in het bijzijn van [minderjarige] . Dit onderstreept wat de rechtbank betreft nog altijd de noodzaak van hulpverlening voor de vader. Zowel uit de stukken als bij de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader zijn rol bij die incidenten (nog steeds) volstrekt anders ziet dan de hulpverlening en de moeder. Zelfs al ligt de waarheid in het midden, de houding van vader levert naar het oordeel van de rechtbank nog steeds een onveilige situatie op voor [minderjarige] .
4.4.
Nu er behalve het voortschrijden van de tijd feitelijk niets is veranderd sinds de vorige procedure, is de rechtbank van oordeel dat het niet mogelijk is een omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] vrij en onbelast contact met haar vader heeft. In de woorden van het genoemde wetsartikel: bij deze ongewijzigde stand van zaken is omgang in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De rechtbank acht het ook in strijd met de belangen van [minderjarige] om zonder dat eerst succesvol een hulpverleningstraject is doorlopen een (video)belcontact te bepalen. Ook daarvoor geldt dat hiervan slechts sprake kan zijn als de vader zijn emoties in het bijzijn van [minderjarige] in bedwang kan houden. De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van het verzoek van de vader aan te houden in afwachting van hulpverlening. Al diverse keren is de vader meegegeven dat hij eerst moet meewerken met hulpverlening, voor er iets kan veranderen in de huidige situatie. Pas als de stand van zaken door het succesvol doorlopen van hulpverlening door de vader ten positieve is veranderd, kunnen partijen mogelijk in een vrijwillig kader tot een omgangsregeling komen. Zo niet, dan kunnen zij de rechter vragen een omgangsregeling te bepalen. Daarom beslist de rechtbank het volgende.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. M.M. Breugem, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier, op 28 november 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).