3.7.Verdeling
3.7.1.Beide partijen hebben verzocht te bepalen dat de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door hem c.q. haar voorgestelde wijze.
3.7.2.Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
3.7.3.Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna alleen de nationaliteit van Oekraïne gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. Niet in geschil is dat partijen na de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna hun eerste gewone verblijfplaats op het grondgebied van dezelfde staat hebben gevestigd, namelijk Nederland. De gemeenschappelijke nationaliteit van partijen is niet die van een zogenaamd nationaliteitsland. Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
3.7.4.Nu niet is gesteld of gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in artikel 1:93 en 1:94, lid 1 BW (oud) worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Dit betekent dat de gemeenschap ingevolge artikel 1:100 BW bij helfte dient te worden verdeeld.
Peildatum voor de omvang en samenstelling
3.7.5.Op grond van het bepaalde in artikel 1:99, eerste lid, sub b BW wordt de gemeenschap van goederen van rechtswege ontbonden op het moment van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding. In deze zaak is het verzoekschrift ingediend op 23 maart 2021. Daarom geldt die datum als peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.
Peildatum voor de waardering
3.7.6.Voor wat betreft de waarde van de boedelbestanddelen zal ten aanzien van de schulden en banksaldi in beginsel worden uitgegaan van de waarde per peildatum en ten aanzien van de overige boedelbestanddelen in beginsel van de waarde op het moment van de feitelijke verdeling.
Omvang van de gemeenschap
3.7.7.Gelet op de hiervoor genoemde datum van ontbinding van de gemeenschap van goederen moet voor de verdeling gekeken worden naar de goederen en schulden die op
23 maart 2021 aanwezig waren. Partijen stellen dat dit de volgende goederen en schulden zijn:
de echtelijke woning aan de [adres] met parkeergarage en de daarop rustende hypotheken bij ABN AMRO bank N.V. met nrs. [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] ;
de inboedel;
de auto van het merk Mazda CX-5 met kenteken [kenteken] ;
e aandelen [naam aandelen] bij ABN Amro bank;
de teruggave van de belastingdienst over 2020;
In geschil is in hoeverre de volgende vermogensbestanddelen betrokken dienen te worden in de verdeling:
saldi op diverse bankrekeningen;
de ontslagvergoeding van de man;
de lening bij de ouders van de vrouw.
ad. a) de echtelijke woning aan de [adres] met parkeergarage en de daarop rustende hypotheken bij ABN AMRO bank N.V.
3.7.8.Partijen zijn het niet eens over wat er met de echtelijke woning en garage moet gebeuren. De man wil deze graag overnemen, onder de voorwaarde dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen en onder verdeling van de netto overwaarde. De vrouw wil echter liever dat de woning en garage (apart van elkaar) worden verkocht, omdat hiermee een hogere opbrengst wordt gegenereerd, hetgeen zij nodig heeft voor de aankoop van een eigen woning.
De rechtbank zal de man in de gelegenheid stellen om de woning en garage over te nemen. Hoewel het begrijpelijk is dat de vrouw een zo hoog mogelijk bedrag uit deze vermogensbestanddelen wenst te ontvangen acht de rechtbank het belang van [minderjarige] om met de man in de echtelijke woning te kunnen verblijven zwaarder wegen. Verder zal de rechtbank bepalen dat de echtelijke woning en garage (apart van elkaar) opnieuw zullen worden getaxeerd en dat partijen de overwaarde die hieruit volgt bij helfte zullen delen. De kosten voor taxatie zullen partijen delen. Lukt het de man niet om de woning over te nemen binnen de gestelde termijn dan zal de woning alsnog worden verkocht. De rechtbank zal hiervoor een zogenoemd ‘spoorboekje’ opnemen in het dictum. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat niet in geschil is dat de man alleen draagplichtig is voor de hypotheken met nummers 102 en 103 en dat deze niet in mindering worden gebracht op de taxatiewaarde.
Voortgezet gebruik en gebruiksvergoeding echtelijke woning
3.7.9.De vrouw heeft verzocht te bepalen dat als de woning aan de man wordt toebedeeld zij nog zes maanden in de woning kan blijven wonen tegen een redelijke vergoeding. De rechtbank begrijpt dat de vrouw haar verzoek baseert op artikel 1:165 BW. De man kan ermee instemmen dat de vrouw nog zes maanden in de echtelijke woning blijft wonen na inschrijving van de echtscheidingsbeslissing. In geschil is echter welke gebruiksvergoeding redelijk is. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling een gebruiksvergoeding aangeboden gelijk aan de maximale sociale huurgrens. De man vindt dat niet redelijk omdat hij alle lasten van de echtelijke woning betaalt, te weten € 2.400 netto per maand, alsmede de huur van zijn tijdelijke huurwoning, te weten € 2.100,- per maand. De man vindt dat de vrouw op z’n minst € 2.100,- per maand aan vergoeding aan hem moet betalen. De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat na ontbinding van het huwelijk de man en de vrouw ieder 50% van de lasten van de gezamenlijke echtelijke woning voor zijn/haar rekening neemt aangezien zij ook ieder voor 50% tot de woning gerechtigd zijn. De rechtbank acht dat ook in dit geval redelijk. De man heeft onbetwist gesteld dat de lasten van de woning in totaal € 2.400,- netto per maand bedragen. Dit betekent dat de vrouw, ervan uitgaande dat de man de lasten volledig blijft betalen, gehouden is een bedrag van € 1.200,- maandelijks aan de man te vergoeden. Daarnaast is het gebruikelijk en redelijk om de man een vergoeding toe te kennen voor gederfd woongenot. De vrouw heeft immers het volledig woongenot van de woning en de man niet. De rechtbank acht een aanvullend bedrag van € 200,- per maand in dit geval redelijk. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw bevoegd is voor een periode van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de echtelijke woning te blijven wonen tegen betaling van een gebruiksvergoeding aan de man van € 1.400,- per maand in totaal. De rechtbank acht het niet redelijk voor de hoogte van de gebruiksvergoeding aansluiting te zoeken bij de huur die de man betaalt voor zijn tijdelijke woning aangezien het een beslissing van alleen de man is geweest om deze woning te huren. De vrouw kan de vergoeding per maand aan de man betalen of laten verrekenen met haar aandeel in de overwaarde van de echtelijke woning.
3.7.10.De overige verzoeken van partijen betreffende de woning zullen worden afgewezen nu de rechtbank daar geen noodzaak toe ziet.
3.7.11.Partijen zijn het erover eens dat de inboedel aan de vrouw kan worden toegedeeld onder verrekening van de helft van de waarde van € 2.500,-, zijnde € 1.250,-. De rechtbank zal aldus bepalen.
Ad c. de auto van het merk Mazda CX-5 met kenteken [kenteken]
3.7.12.Niet in geschil is dat de auto aan de vrouw kan worden toegedeeld onder verrekening van de helft van de waarde van € 24.384,50. De vrouw zal dus een bedrag van € 12.192,25 aan de man betalen.
Ad. d) de aandelen [naam aandelen] bij ABN Amro bank
3.7.13.Partijen zijn het er ook over eens dat de aandelen iShares aan de man zullen worden toegedeeld onder verrekening van de helft van de waarde van € 38.486,-, zijnde € 19.243,-, en onder de verplichting van de man om er zorg voor te dragen dat de aandelen bij de notaris op zijn naam zullen worden gezet.
Ad e) de teruggave van de belastingdienst over 2020
3.7.14.Verder zijn partijen het erover eens dat de teruggave van de Belastingdienst over het jaar 2020 bij helfte verdeeld dient te worden. De rechtbank zal aldus bepalen.
Ad f) saldi op diverse bankrekeningen
3.7.15.Partijen zijn het erover eens dat aan ieder van partijen de bankrekeningen op zijn of haar naam worden toegedeeld onder verrekening van de helft van de saldi op de peildatum. De man heeft echter gesteld dat een bedrag van € 132.142,- van de saldi op de bankrekeningen op zijn naam buiten de gemeenschap valt omdat dit geld van zijn ouders is, die in Oekraïne wonen en die het geld uit veiligheidsoverwegingen aan de man in bewaring hebben gegeven. De vrouw betwist dit. Zij erkent wel dat zij wist dat de ouders van de man geld aan hem overmaakten, maar zij had geen idee van de hoogte daarvan.
3.7.16.De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft ter onderbouwing van zijn stellingen bankafschriften overgelegd waaruit blijkt hij vanaf 2013 in totaal ruim € 200.000,- van zijn ouders heeft ontvangen. Hieruit maakt de rechtbank op dat de ouders van de man bij hem dit geld veilig hebben gesteld. Dat acht de rechtbank ook aannemelijk gelet op het feit dat de vrouw erkent dat zij wist dat zijn ouders geld veiligstelden bij de man. Dat de vrouw niet wist wat de hoogte van de bedragen was, maakt dat niet anders. De man heeft met zijn aanvullende stukken tevens voldoende inzicht gegeven in de (recente) terugbetalingen aan zijn ouders en zijn stelling voldoende onderbouwd dat op de peildatum in totaal nog een bedrag van € 132.142,- van zijn ouders op zijn bankrekeningen stond. De vrouw heeft de hoogte van dit bedrag onvoldoende weersproken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de man volgen en een bedrag van € 132.142,- buiten de verdeling laten als zijnde toebehorende aan de ouders van de man.
Ad g) de ontslagvergoeding van de man
3.7.17.De vrouw heeft gesteld dat de ontslagvergoeding van de man als los bestanddeel in de verdeling dient te worden betrokken omdat het onduidelijk is wat er met het bedrag is gebeurd. De man betwist dat. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de man de vergoeding op 21 december 2020 op zijn bankrekening heeft ontvangen. Gelet daarop is de vergoeding – voor zover dit nog aanwezig was op de peildatum – reeds in de verdeling betrokken door verdeling van de saldi van de bankrekeningen van partijen. Dat de man recent grote bedragen aan zijn ouders heeft terugbetaald maakt dat niet anders. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat sprake is van verspilling of verkwisting heeft zij dit standpunt te laat ingenomen.
Ad h) de lening bij de ouders van de vrouw
3.7.18.Niet in geschil is dat de vrouw cash een bedrag van € 5.268,57 heeft ontvangen en dat dit bedrag nadien op een van de bankrekeningen van partijen is gestort. De vrouw heeft gesteld dat dit een lening betrof welke zij nog terug dient te betalen, maar de man betwist dat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw een door haar ouders ondertekende leenovereenkomst overgelegd. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de man de stelling van de vrouw onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft de man ter zitting verklaard er gelet op het geringe bedrag geen bezwaar tegen te hebben om de helft van het bedrag terug te betalen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor deze lening.