ECLI:NL:RBAMS:2022:7149

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
3 december 2022
Zaaknummer
C/13/717082 / FA RK 22-2715
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen partijen met Syrische nationaliteit, rechtsmacht en gezag over minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, beiden met de Syrische nationaliteit. De vrouw had verzocht om de echtscheiding uit te spreken, omdat zij stelde dat het huwelijk duurzaam was ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw noch in Syrië noch in Egypte rechtsgeldig van de man gescheiden is, en heeft daarom de echtscheiding alsnog uitgesproken. De vrouw had eerder in Egypte een vonnis verkregen, maar de rechtbank oordeelde dat dit vonnis niet rechtsgeldig was, omdat de man niet woonachtig was in Egypte en de verstoting in Syrië niet officieel was bekrachtigd.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de vrouw om het gezag over de minderjarige kinderen alleen aan haar toe te kennen, toegewezen. De man was al tien jaar onvindbaar en had geen contact meer gehad met de vrouw of de kinderen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen was dat de vrouw alleen het gezag zou uitoefenen, gezien de omstandigheden. De rechtbank heeft de vrouw ook de hoofdverblijfplaats van de kinderen toegewezen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het niet meer relevant was na de beslissing over het gezag.

De uitspraak is gedaan door mr. L. van der Heijden, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen de gestelde termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/717082 / FA RK 22-2715
Beschikking d.d. 29 november 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. V.W.J.M. Kuit, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
met onbekende woon of verblijfplaats,
hierna te noemen de man.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de heer [belanghebbende] ,
advocaat mr. G.W. Mettendaf.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 3 mei 2022;
1.2.
Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de man geen verweerschrift ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2022. De behandeling van deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling in de zaak met zaak- en rekestnummer C/13/717086 / FA RK 22-2718 betreffende de echtscheiding van de vrouw van de heer [belanghebbende] .
Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk en de heer [belanghebbende] , bijgestaan door zijn advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.4.
De minderjarige [minderjarige 1] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hier geen gebruik van gemaakt.
1.5.
Na de mondelinge behandeling zijn, zoals afgesproken, nog de volgende stukken ontvangen:
- een F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 6 oktober 2022;
- een F9-formulier van de heer [belanghebbende] van 10 november 2022.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 9 oktober 2007 te Aleppo, Syrië. Partijen hebben de Syrische nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats] , Syrië en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats] , Syrië.
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van de vrouw zich in Nederland bevond en deze daar sinds ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan die indiening verblijfplaats had, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.3.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.3.4.
De vraag is allereerst aan de orde of de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding van de man nu zij stelt dat zij gescheiden is van de man en opnieuw gehuwd met de heer [belanghebbende] , maar voor de zekerheid toch de echtscheiding verzoekt van de man voor het geval de eerdere echtscheiding van de man in Nederland niet wordt erkend.
2.3.5.
De vrouw onderbouwt haar verzoek als volgt. Zij stelt dat de man haar in Syrië in 2012 heeft verstoten door driemaal de talaq uit te spreken. Dit had in Syrië administratief bevestigd moeten worden. Dit is echter nooit gebeurd, waarschijnlijk omdat de man de kosten hiervoor niet wilde of kon betalen, aldus de vrouw. De man is sindsdien vermist en naar de vrouw vermoedt is hij in de oorlog in Syrië omgekomen. Zij heeft nooit meer wat van hem vernomen. Vlak na de verstoting in 2012 is de vrouw in Syrië met de heer [belanghebbende] gehuwd. Zowel de vrouw als de heer [belanghebbende] hebben Syrië vervolgens verlaten.
2.3.6.
In 2015 heeft de vrouw zich tot een rechtbank in El Dekheila, Egypte, gewend met het verzoek de echtscheiding tussen haar en de man uit te spreken dan wel de Syrische verstoting te bekrachtigen. De rechtbank in Egypte heeft op 29 april 2015 een vonnis gewezen waarin is opgenomen dat de man woonachtig is op hetzelfde adres als de vrouw in Egypte (maar op een andere verdieping) en waarin de echtscheiding tussen de man en de vrouw is uitgesproken en tot een definitieve verstoting is geconcludeerd. De vrouw heeft het vonnis met een beëdigde vertaling overgelegd. Zij stelt echter dat dit vonnis onjuist is omdat de man niet woonachtig was in Egypte en de rechtbank de verstoting in 2012 had moeten bekrachtigen in plaats van in 2015 de echtscheiding uit te spreken.
2.3.7.
In 2016 is de vrouw in het kader van een procedure nareis/gezinshereniging met de heer [belanghebbende] naar Nederland gekomen. Zij heeft zich op 1 juni 2016 in Nederland laten registreren, niet als gehuwd met de heer [belanghebbende] maar als gehuwd met de man. De vrouw stelt dat zij dit per abuis en in strijd met de werkelijkheid zo heeft laten registreren. Het is om die reden dat zij zekerheidshalve het onderhavige echtscheidingsverzoek indient.
2.3.8.
Naar aanleiding van de hiervoor door de vrouw geschetste gang van zaken concludeert de rechtbank het volgende. De vrouw staat sinds 1 juni 2016 in het BRP ingeschreven als gehuwd met de man. De vrouw betwist de juistheid van deze registratie maar zij is geen procedure begonnen om deze registratie in het BRP te laten wijzigen. Zij heeft ook niet verzocht de buitenlandse verstoting in Syrië in Nederland te erkennen. In tegendeel, de vrouw geeft zelf aan dat de verstoting niet officieel is bekrachtigd omdat de man de kosten hiervoor niet wilde betalen. Deze verklaring van de vrouw geeft de rechtbank dan ook geen aanknopingspunten om te concluderen dat de vrouw naar Syrisch recht in 2012 rechtsgeldig is gescheiden.
2.3.9.
De vrouw heeft eveneens niet verzocht het document dat door de rechtbank in Egypte is opgemaakt op 29 april 2015 in Nederland als een rechtsgeldig echtscheidingsdocument te erkennen. Zij betwist de juistheid van de door de rechtbank in Egypte opgemaakte document waardoor de rechtbank ook hier geen aanknopingspunten ziet om tot erkenning van dit document als een rechtsgeldige (bekrachtiging van de) echtscheiding over te gaan.
2.3.10.
De rechtbank merkt tot slot nog op dat zij in de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/717086 / FA RK 22-2718 betreffende de echtscheiding van de vrouw van de heer [belanghebbende] kennis heeft genomen van de huwelijksakte van de vrouw met de heer [belanghebbende] van 1 september 2012. Deze akte is niet in deze procedure ingebracht maar is daarenboven ook strijdig met hetgeen in het document van de Egyptische rechtbank is verklaard en ook strijdig met hetgeen de heer [belanghebbende] kennelijk zelf bij zijn aankomst op 17 augustus 2015 in Nederland heeft verklaard. In het BRP staat de heer [belanghebbende] namelijk geregistreerd als ongehuwd. Er kan derhalve niet zonder meer worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van deze huwelijksakte.
2.3.11.
Alles bij elkaar genomen concludeert de rechtbank dat de vrouw er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de registratie in het BRP niet juist is en dat zij rechtsgeldig van de man is gescheiden. Nu de vrouw ook niet kan aantonen dat de man is overleden maar zij wel voldoende gemotiveerd heeft dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan te overleggen zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding van de man.
2.3.12.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Gezag
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het gezag over de minderjarigen na echtscheiding alleen aan haar toekomt.
2.4.2.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarigen
.
2.4.3.
De rechtbank overweegt dat de hoofdregel is dat ouders na echtscheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. De vrouw stelt onweersproken dat zij sinds 2012 geen contact meer heeft gehad met de man. De man heeft volgens haar [minderjarige 2] zelfs nog nooit gezien omdat hij voor de geboorte van [minderjarige 2] al uit het leven van de vrouw verdwenen was. De vrouw heeft op alle mogelijke manieren getracht om zijn verblijfplaats te achterhalen, zonder resultaat. Zij vermoedt dat de man is omgekomen in de oorlog in Syrië maar zij heeft hiervan geen bewijs. In alle gevallen heeft de man al tien jaar het gezag niet uitgeoefend. Gelet op het voorgaande heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat niet te verwachten valt dat hier binnen afzienbare termijn verandering in komt.
2.4.4.
De rechtbank realiseert zich dat uit artikel 1:253r van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1: 253q BW volgt dat het gezag van de man van rechtswege is geschorst zolang hij onvindbaar is. De vrouw heeft echter onderbouwd gesteld dat zij, kennelijk ondanks de schorsing van rechtswege, er belang bij heeft het gezag over de minderjarige [minderjarige 1] Sheikh en [minderjarige 2] voortaan alleen uit te oefenen.
Gelet op het feit dat de vrouw daarnaast onderbouwd heeft gesteld dat niet te verwachten valt dat er in de komende jaren verandering zal komen in de huidige situatie, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen en de vrouw alleen belasten met het gezag.
2.5.
Verblijfplaats
2.5.1.
De vrouw heeft subsidiair, voor het geval haar verzoek tot eenhoofdig gezag onverhoopt zal worden afgewezen, verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn.
2.5.2.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
2.5.3.
Gelet op het voorgaande heeft de vrouw geen belang meer bij het onderhavige verzoek. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Aleppo, Syrië op 9 oktober 2007;
3.2.
beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders en belast de moeder voortaan met de uitoefening van het gezag over de minderjarige kinderen van partijen:
[minderjarige 1],
geboren te Aleppo op [geboortedatum 1] 2009;
[minderjarige 2],
geboren te Aleppo op [geboortedatum 2] 2012;
3.3.
verklaart de beslissing ten aanzien van het gezag uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Overmars op 29 november 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.