In deze vrijwaringszaak, die is behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is een geschil ontstaan over de proceskosten na de intrekking van vorderingen in zowel de hoofd- als de vrijwaringszaak. De eiseres, BinckBank N.V., had in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen een aantal belanghebbenden, waaronder Stichting Vermogensreparatie Ad Rem. De rechtbank had eerder een tussenvonnis uitgesproken en de mondelinge behandeling vastgesteld. Op gezamenlijk verzoek van partijen werd de hoofdzaak op 6 juli 2022 doorgehaald. BinckBank heeft vervolgens haar vorderingen in de vrijwaringszaak verminderd tot nihil, waarop de gedaagde, die in deze zaak niet bij naam is genoemd, een aantal tegenvorderingen heeft ingesteld. De rechtbank overweegt dat deze tegenvorderingen in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, omdat de gedaagde deze pas na de vermindering van de vorderingen door BinckBank heeft ingesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van de gedaagde buiten beschouwing gelaten en geoordeeld dat BinckBank in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat zij de gedaagde in een procedure heeft betrokken. De proceskosten zijn begroot op € 1.477,00, met een toevoeging van nakosten. De rechtbank heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.