ECLI:NL:RBAMS:2022:7129
Rechtbank Amsterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot eigendomsoverdracht van een woning na echtscheiding met betwisting van de waarde
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-echtgenoten. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Cortet, vorderde dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. van Ommeren, zou meewerken aan de eigendomsoverdracht van hun gezamenlijke woning. De partijen waren in algehele gemeenschap van goederen getrouwd geweest en hadden een echtscheidingsconvenant ondertekend waarin afspraken waren gemaakt over de verdeling van de woning. De gedaagde stelde dat hij had gedwaald bij het vaststellen van de waarde van de woning en vorderde vernietiging van het convenant.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de algemene dwalingsregeling van artikel 6:228-230 BW niet van toepassing is op de verdeling van een gemeenschap, maar dat vernietiging op basis van artikel 3:196 BW mogelijk is. De rechter concludeerde dat de gedaagde onvoldoende had onderbouwd dat hij bij de verdeling voor meer dan een vierde was benadeeld. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de eiseres toe, waardoor de gedaagde werd veroordeeld om binnen een week zijn medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht van de woning aan de eiseres. Tevens werd bepaald dat bij gebreke van medewerking vervangende toestemming werd verleend aan de eiseres om de akte van levering op te maken.
De proceskosten werden verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van de verdeling van gemeenschappelijke eigendommen na echtscheiding, vooral met betrekking tot de toepassing van dwalingsregels.