ECLI:NL:RBAMS:2022:7128

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
C/13/716762 / KG ZA 22-355
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over partiële verdeling van de gemeenschap en verkoop van de woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde, die beiden in een echtscheiding verwikkeld zijn. De eiseres vordert dat de gedaagde zijn medewerking verleent aan de verkoop van de gezamenlijke woning en aan haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. De partijen hebben twee kinderen en zijn gezamenlijk eigenaar van de woning, maar zijn sinds 2017 van tafel en bed gescheiden. De eiseres woont met de kinderen in een huurwoning, terwijl de gedaagde in de gezamenlijke woning is gebleven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2022 heeft de eiseres haar vorderingen toegelicht, terwijl de gedaagde verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de eiseres, aangezien de hypotheekverstrekker dreigt met executoriale verkoop van de woning. De gedaagde heeft aangevoerd dat er geen ruimte is voor een partiële verdeling, maar de rechtbank oordeelt dat er gewichtige redenen zijn om tot een gedeeltelijke verdeling over te gaan, gezien de achterstand in de hypotheekbetalingen.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de gedaagde moet meewerken aan de verkoop van de woning, met inachtneming van het woonbelang van de gedaagde. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot medewerking aan de verkoop en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval hij hieraan niet voldoet. De proceskosten zijn verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/716762 / KG ZA 22-355 MDvH/MvG
Vonnis in kort geding van 27 oktober 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 29 april 2022,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. K. Tülü te Alkmaar (voorheen mr. Z. Acer).
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 2 juni 2022 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties ingediend en hun standpunten ter zitting nader toegelicht.
1.2.
Ter zitting waren partijen en hun advocaten - voor [gedaagde] toen nog mr. Acer - aanwezig en ten behoeve van [gedaagde] tevens een tolk.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is dit kort geding aangehouden om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of hij het aandeel van [eiseres] in de gemeenschappelijke woning kon financieren onder ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
1.4.
Bij e-mail van 3 oktober 2022 heeft mr. Tülü een nadere productie ingediend en verzocht het kort geding met zes weken aan te houden. Bij e-mail van diezelfde dag heeft mr. Kandemir gereageerd op die productie en verzocht om vonnis te wijzen.
1.5.
Bij e-mail van 13 oktober 2022 is aan de advocaten van partijen bericht dat heden vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben twee kinderen, over wie zij gezamenlijk het gezag hebben.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.3.
Partijen zijn in 2017 van tafel en bed gescheiden. [gedaagde] is in de woning gebleven. [eiseres] woont sindsdien met de kinderen in een huurwoning in [plaats] .
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 maart 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In die beschikking staat over de afwikkeling van het huwelijksvermogen, voor zover van belang, het volgende:
“2.10.4. Partijen hebben onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en onderbouwd om tot een correcte en volledige financiële afwikkeling van het huwelijks vermogen over te kunnen gaan. Er is te veel onduidelijkheid over de onderneming van de man, die tijdens de samenwoning door beide partijen werd gerund, alsmede de door de man gestelde thans bestaande schulden van de onderneming, die – deels – door de vrouw zijn betwist. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw inmiddels weliswaar uit de onderneming is gestapt, maar zij lijkt nog wel mede aansprakelijk voor de schulden uit de onderneming. Ook is de waarde van de echtelijke woning op dit moment niet duidelijk, deze zal getaxeerd moeten worden door een makelaar. Partijen hebben bovendien onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen welk recht (Turks of Nederlands) in dezen van toepassing is. Weliswaar hebben partijen ter zitting een rechtskeuze gemaakt naar Nederlands recht, maar deze keuze kan (als Turks recht van toepassing is, waar het op lijkt) in een gerechtelijke procedure alleen rechtsgeldig worden gemaakt bij voorafgaande aan de beslissing bij een notaris verleden huwelijkse voorwaarden.
2.10.5.
Gelet op al deze onduidelijkheden ziet de rechtbank geen mogelijkheid om de verdeling vast te stellen, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.”
2.5.
In februari, maart en april 2022 heeft ABN AMRO naar het adres van [eiseres] in [plaats] brieven gezonden waarin staat dat er een achterstand is in de betaling van de hypotheek. Verder stond in deze brieven dat als de achterstand niet wordt ingelopen ABN AMRO extra kosten in rekening zal brengen, partijen worden aangemeld bij het Bureau Krediet Registratie (BKR), ABN AMRO kan besluiten om de woning te verkopen en om de hele lening in één keer op te eisen.
2.6.
Ten tijde van de mondelinge behandeling van dit kort geding had [gedaagde] de achterstanden ingelopen.
2.7.
In een e-mail van 12 september 2022 met onder meer als onderwerp ‘aanvraag ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid mw [eiseres] ’ vraagt ABN AMRO aan [gedaagde] de nodige (financiële) gegevens te verstrekken. Verder staat in die e-mail dat bij het BKR vier kredieten staan vermeld waarvan er drie ter incasso uit handen zijn gegeven, er één maand achterstand is met de betaling van het flexibel krediet en twee maanden met de betaling van de hypotheek bij ABN AMRO. Tot slot staat in deze e-mail dat een hypotheekaanvraag pas in behandeling kan worden genomen als er geen betalingsachterstanden zijn en de hypotheektermijn gedurende drie maanden zonder problemen is geïncasseerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert:
I. [gedaagde] te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en aan het ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypoheek en alle noodzakelijke handelingen daartoe te verrichten, op straffe van een dwangsom;
II. te bepalen dat, indien [gedaagde] niet aan de veroordeling onder I voldoet, dit vonnis in de plaats zal treden van de akte van levering van de woning, dan wel te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaring en medewerking van [gedaagde] in de notariële akte tot levering van de woning.
3.2.
[eiseres] legt hieraan het volgende ten grondslag. Sinds februari 2022 wordt [eiseres] door de hypotheekverstrekker aangeschreven voor de achterstand in de hypotheekbetalingen. De hypotheekverstrekker dreigt beslag te leggen op het loon van [eiseres] en tevens met executoriale verkoop van de woning. [eiseres] kan er niet toe worden gedwongen om samen met [gedaagde] eigenaar te blijven van de woning. Nu de hypotheekverstrekker dreigt met execuroriale verkoop, heeft [eiseres] een spoedeisend belang bij haar vordering.
3.3.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt verweer gevoerd. De achterstand in hypotheekbetalingen was slechts tijdelijk en er bestaat geen achterstand meer. De gemeenschapsschulden hebben effect op de financiële situatie van partijen. [eiseres] is mede aansprakelijk voor de schulden uit de onderneming van [gedaagde] . De woning kan daarom niet los van de verdeling van de rest van het huwelijksvermogen worden verkocht. Indien de woning wordt verkocht en de eventuele overwaarde tussen partijen wordt verdeeld, dan zal bij een latere verdeling van de resterende gemeenschapsschulden [eiseres] mogelijk onvoldoende middelen hebben om haar deel van de schulden af te lossen. Er dient dus eerst een verdelingsprocedure te komen waarin de gehele huwelijksgoederengemeenschap van partijen wordt verdeeld. Het is [gedaagde] vooralsnog niet gelukt elders woonruimte te vinden. Door de verkoop van de woning zal hij zeer waarschijnlijk op straat komen te staan en niet in staat zijn om de omgangsregeling met de kinderen na te komen. [gedaagde] verzoekt om de woning voor de duur van drie jaar onverdeeld te laten.
3.4.
Bij brief van 3 oktober 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] gesteld dat [gedaagde] doende is om de (her)financiering van de woning rond te krijgen en dat hij in dat verband een aanvraag bij de bank heeft ingediend en de door de bank verzochte stukken heeft aangeleverd.
3.5.
De vrouw heeft hierop op 13 oktober 2022 per e-mail van haar advocaat gereageerd. Volgens haar maakt deze hypotheekaanvraag om verschillende redenen geen schijn van kans.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord verzocht de woning voor de duur van drie jaar onverdeeld te laten, maar niet een daartoe strekkende vordering in reconventie ingediend. De voorzieningenrechter zal hierover dan ook geen beslissing geven.
4.2.
Uitgangspunt is dat niemand kan worden verplicht in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Ingevolge artikel 3:178 Burgerlijk Wetboek (BW) kan ieder van de deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen.
4.3.
Ter zitting van 2 juni 2022 is afgesproken dat [gedaagde] de tijd zou krijgen om te onderzoeken of hij het aandeel van [eiseres] in de woning kon financieren onder ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. De voorzieningenrechter heeft sterk de indruk dat [gedaagde] zich vervolgens niet heeft ingespannen om een financiering te krijgen. Uit de door hem in het geding gebrachte e-mail van 12 september 2022 van ABN AMRO (zie 2.7) kan – zoals zijdens [eiseres] ook terecht is opgemerkt – worden afgeleid dat hij zich pas in september 2022 tot ABN AMRO heeft gewend, vlak voordat partijen aan de voorzieningenrechter moesten laten weten hoe zij verder wilden met deze procedure.
4.4.
Allereerst heeft [gedaagde] geen enkel stuk van ABN AMRO (of een andere hypotheekverstrekker) in het geding gebracht waaruit blijkt dat deze bereid is aan hem (na ontvangst van de – kennelijk – door hem aan de bank toegestuurde stukken) een hypotheek te verstrekken voor het benodigde bedrag. Bovendien staat in de e-mail van ABN AMRO van 12 september 2022 dat er op naam van [gedaagde] bij het BKR vier kredieten staan vermeld, waarvan er drie ter incasso uit handen zijn gegeven, dat er één maand achterstand is met de betaling van het flexibel krediet en twee maanden met de betaling van de hypotheek. Het is dan ook – zonder nadere toelichting die geheel ontbreekt – volstrekt onaannemelijk dat [gedaagde] in staat is om het aandeel van [eiseres] in de woning over te nemen. Dit betekent dat de woning aan een derde verkocht zal moeten worden.
4.5.
ABN AMRO heeft naar aanleiding van een eerdere achterstand in de hypotheekbetalingen gedreigd met onder meer registratie van partijen in het BKR en mogelijk zelfs met executoriale verkoop van de woning. Gelet op huidige achterstand van twee maanden in de betaling van de hypotheektermijnen, heeft [eiseres] een spoedeisend belang bij haar vordering.
4.6.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat geen ruimte is voor een partiële verdeling. In beginsel dient een gemeenschap inderdaad in zijn geheel te worden verdeeld, maar op de voet van artikel 3:179 BW kan partieel worden verdeeld wanneer daarvoor gewichtige redenen bestaan. In de achterstand in de betaling van de hypotheek en een mogelijke executoriale verkoop van de woning als gevolg daarvan, wordt voldoende aanleiding gevonden om in dit geval tot gedeeltelijke verdeling van de gemeenschap over te gaan.
4.7.
Het woonbelang van [gedaagde] staat aan het in de verkoop zetten van de woning niet in de weg. Het belang van [eiseres] om niet langer in een onverdeelde gemeenschap te blijven weegt zwaarder. Wel gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat [eiseres] bij de verkoop van de woning rekening houdt met het woonbelang van [gedaagde] , zo nodig door een latere leveringsdatum met de koper van de woning overeen te komen.
4.8.
Van een (concept)koopovereenkomst is in deze kwestie nog geen sprake. Over de voorwaarden, waaronder de datum waarop de woning aan de koper zal worden geleverd, moet nog worden onderhandeld met een koper die zich nog moet aandienen. Het voert in dit stadium dan ook te ver om [gedaagde] reeds nu te verplichten medewerking te verlenen aan het ondertekenen van de koop- en leveringsakte. Thans kan nog niet worden beoordeeld of [gedaagde] in het concrete geval in redelijkheid zijn toestemming zou kunnen weigeren, bijvoorbeeld als partijen het er niet eens over worden om een deel van de opbrengst van de woning op de rekening van de notaris te laten staan, totdat duidelijkheid is over de gemeenschappelijke schulden. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat [gedaagde] in beginsel moet meewerken aan het tekenen van de koopakte en aan de levering, tenzij hij zijn toestemming daarvoor op redelijke gronden kan weigeren. In dit vonnis wordt immers beslist dat de woning moet worden verkocht en het moet niet zo zijn dat [eiseres] opnieuw een kort geding aanhangig moet maken om de verkoop en levering aan de koper te kunnen bewerkstelligen. Beide partijen hebben belang bij een zo hoog mogelijke opbrengst, zodat niet goed voorstelbaar is dat [gedaagde] redelijke gronden kan hebben om zijn medewerking aan de verkoop en levering te weigeren, zeker nu een makelaar zal worden ingeschakeld die (zo nodig) de vraagprijs zal bepalen.
4.9.
Bovenstaande betekent dat de vordering van [eiseres] wordt toegewezen, in die zin dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot medewerking aan verkoop van de woning, als het mindere van het door [eiseres] gevorderde. De voorzieningenrechter geeft partijen daarbij het volgende spoorboekje mee. Partijen dienen opdracht tot verkoop van de woning te geven aan een door partijen nog in te schakelen makelaar. [eiseres] dient aan [gedaagde] drie makelaars voor te leggen. [gedaagde] dient aan [eiseres] te laten weten voor welke makelaar hij kiest en deze binnen een week opdracht tot verkoop van de woning te geven. Het spreekt vanzelf dat het nodig is dat ook [eiseres] aan deze makelaar opdracht tot verkoop van de woning verstrekt op de door de makelaar gebruikelijk gehanteerde voorwaarden. De vraagprijs van de woning wordt, indien partijen daarover geen overeenstemming bereiken, gesteld op een door de makelaar te bepalen bedrag. [gedaagde] moet op eerste verzoek van de makelaar alle feitelijke handelingen verrichten die de makelaar nodig of nuttig acht om tot verkoop van de woning te komen, zoals, maar niet beperkt tot, het meewerken aan een bezichtiging door de makelaar, het laten maken van foto’s, het beschikbaar houden van de woning voor bezichtigingen door potentiële kopers en ervoor zorgen dat de woning in behoorlijke staat en opgeruimd is ten tijde van het maken van die foto’s en de bezichtigingen. [gedaagde] dient een bod binnen een week te accepteren, indien de makelaar dit adviseert.
4.10.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.11.
De proceskosten zullen worden verrekend, zoals gebruikelijk in procedures tussen ex-echtelieden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] , na betekening van dit vonnis, mee te werken aan verkoop van de woning aan de [adres] , door:
- binnen een week nadat [eiseres] aan hem drie makelaars heeft voorgelegd, één van deze makelaars te kiezen en aan deze opdracht tot verkoop van de woning te verstrekken;
- zijn medewerking te verlenen aan alle feitelijke handelingen die de makelaar nodig of nuttig acht om tot verkoop van de woning te komen;
- een bod op de woning binnen een week te accepteren, indien de makelaar dit adviseert;
op straffe van een dwangsom van € 200,00 per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat hij niet aan één van deze veroordelingen voldoet, tot een maximum is bereikt van € 20.000,00,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
verrekent de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MvG