ECLI:NL:RBAMS:2022:712

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
13.131003.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met veroordeling tot jeugddetentie voor vuurwapenhandel en bezit

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 februari 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte, geboren in 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen en in bezit hebben van vuurwapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 mei 2021 tot en met 1 juli 2021, samen met anderen, heeft gehandeld in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte is veroordeeld tot 20 maanden jeugddetentie, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft eerder al een jeugddetentie van 281 dagen gekregen voor vergelijkbare feiten, waarvan 240 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapportages die wijzen op een normoverschrijdende gedragsstoornis en een hoog recidiverisico. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte moet meewerken aan forensische behandeling en begeleiding door de Jeugd- en Gezinsbeschermers. De onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen vuurwapens en munitie is ook gelast, gezien de gevaarlijke aard van deze voorwerpen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.131003.21
Parketnummer vordering tul: 15.251295.19
Datum uitspraak: 10 februari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] (voorheen ook bekend onder [bijnaam] )
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven op het adres [adres] , [plaats] ,
thans gedetineerd te: Forensisch Centrum [locatie] te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 en 27 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. van Haeringen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.C. Engels, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), door [naam 2] , namens De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: DJGB) en door de pleegouders van verdachte naar voren is gebracht.
Op de zitting van 27 januari 2022 zijn ook de heer D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater, en mevrouw J. Husmann, GZ-psycholoog, als deskundigen gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van het verhandelen, vervaardigen, transformeren en anderszins ter beschikking stellen van wapens en munitie van categorie II en III en daarvan een beroep of gewoonte maken in de periode van 13 mei 2021 tot en met 1 juli 2021 te Amsterdam, Bovenkarspel en/of Alkmaar;
2. het voorhanden hebben en overdragen van munitie van categorie III (50 patronen) op 19 mei 2021 te Amsterdam;
3. het voorhanden hebben en overdragen van een vuurwapen (omgebouwd gas- en alarmpistool) en munitie (5 patronen) van categorie III op 25 mei 2021 te Bovenkarspel;
4. het voorhanden hebben van twee vuurwapens (pistolen) en munitie (54 patronen) van categorie III op 1 juli 2021 te Bovenkarspel.
De tekst van de integrale (op de zitting van 6 januari 2022 gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode 13 mei 2021 tot en met 1 juli 2021 te Bovenkarspel en Amsterdam en Alkmaar, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft gehandeld in strijd met artikel 9 en 31 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie, immers hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders telkens wapens en munitie van categorie III zonder erkenning verhandeld en getransformeerd of anderszins ter beschikking gesteld en daarbij van het in strijd met de wet zonder erkenning verhandelen, transformeren en
anderszins ter beschikking stellen van wapens en munitie een beroep of een gewoonte gemaakt;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 19 mei 2021 te Amsterdam
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 50 patronen van

het kaliber 7,65 Br. (synoniem 7,65 Browning / .32 auto) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen;

ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 25 mei 2021 te Bovenkarspel
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
(omgebouwd) gas-en alarmpistool, van het merk Zoraki, model 2918-TD, zijnde een
vuurwapen in de vorm van een pistool en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5 patronen van
het kaliber 7,65 Br. (synoniem 7,65 Browning / .32 auto)
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 1 juli 2021 te Bovenkarspel,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
pistool, van het merk Smith & Wesson, model 5604, zijnde een vuurwapen in de
vorm van een pistool en
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
pistool, van het merk Bernardelli (Cardone), model 60, zijnde een vuurwapen in de
vorm van een pistool en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 patronen van

het kaliber 9 mm Luger en

- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 patronen van

het kaliber .22 Long Rifle en

- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 36 patronen van
het kaliber .22 Long Rifle
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 27 januari 2022.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient de tenuitvoerlegging te worden gelast van de eerder voorwaardelijke opgelegde 240 dagen jeugddetentie en moet aan verdachte een voorwaardelijke maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) worden opgelegd. Daaraan dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd. Voorts dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van DJGB.
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd. Het is niet in het belang van verdachte dat zijn detentie nog langer voortduurt. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt niet geadviseerd door de rapporteurs van het NIFP en wordt ook niet in het belang geacht van verdachte. De geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen ook worden verbonden aan een voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank overweegt als volgt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Hij heeft vuurwapens en munitie verhandeld, laten ombouwen, deze voorhanden gehad en overgedragen. Uit het dossier volgt dat verdachte via Telegram intensief bezig was met aanbieden en verhandelen van diverse vuurwapens en munitie.
Uit de tapgesprekken met een medeverdachte komt een beeld naar voren van een serieus bedrijfsmodel. Verdachte heeft uiteindelijk tweemaal een (pseudo)koop verricht waarbij hij munitie en een vuurwapen aan de politie verkocht. Daarbij werd door verdachte de mededeling gedaan dat hij aan meer wapens kan komen. In de woning van zijn pleegouders had verdachte nog eens twee vuurwapens en munitie liggen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan omdat daar ook nog andere kinderen wonen die de wapens hadden kunnen vinden. Bovendien heeft dit alles plaatsgevonden terwijl verdachte in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling voor vuurwapenhandel. Het is al zeer zorgelijk dat zo’n jonge verdachte dit soort gevaarlijk materiaal in zijn bezit heeft. Maar in dit geval gaat het nog verder. Verdachte heeft met medeverdachten wapens die in beginsel geen projectiel kunnen schieten, te weten gas-/alarmpistolen, omgebouwd zodat er wel mee kan worden geschoten en heeft deze ook verhandeld. Dit soort ongeregistreerde wapens worden vanuit het buitenland geïmporteerd en worden gebruikt om te dreigen, af te persen, te verwonden en mensen dood te schieten. Verdachte heeft geen blijk gegeven hierbij te hebben stil gestaan maar handelde geheel en alleen voor eigen gewin. Erg gevaarlijk en zeer onwenselijk is het in de maatschappij brengen van dit soort wapens. Zij vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen in de samenleving. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde, wat leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Een steeds grotere aanwezigheid van wapens draagt ook bij aan het vaker daadwerkelijk gebruik ervan. Ook draagt verdachte door zijn handelen bij aan de zorgelijke ontwikkeling dat steeds jongeren kinderen zichzelf menen te moeten bewapenen om zichzelf te verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en de handel daarin streng moet worden opgetreden. De enige passende consequentie is dan ook een jeugddetentie van geruime duur.
De rechtbank heeft gekeken naar haar eigen lokale oriëntatiepunten voor wapenbezit voor straftoemeting die gelden voor jeugdigen. Deze zijn hoger dan de landelijke uitgangspunten om zo een signaal af te geven dat wapenbezit onacceptabel is, te meer nu er in Amsterdam een toename is van strafbare feiten waar vuurwapens bij zijn betrokken. Ter illustratie: het enkele voorhanden hebben van één vuurwapen wordt doorgaans al bestraft met drie maanden jeugddetentie. Het bezit, ombouwen en verhandelen van verdachte overstijgt deze oriëntatiepunten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 augustus 2021 waaruit blijkt dat verdachte 26 november 2020 door de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland is veroordeeld voor vuurwapenhandel en -bezit tot een jeugddetentie van 281 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad, opgemaakt op 29 oktober 2021;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport, opgemaakt op 22 september 2021 door
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport, opgemaakt op 13 september 2021 door D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater;
  • aanvullende schriftelijke reactie van de Pro Justitia rapporteurs op vragen van de Raad.
De psycholoog en psychiater concluderen dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis. De psycholoog benoemt tevens een ‘andere gespecificeerde psychotrauma- of stress gerelateerde stoornis’ en de psychiater het eerder gediagnosticeerde disharmonisch intelligentieprofiel. Eerder voldeed verdachte aan de criteria van PTSS. Inmiddels zijn enkele symptomen hiervan (in klassieke zin) minder prominent aanwezig, terwijl de onderliggende traumata niet zijn behandeld. De psychiater merkt op dat binnen het huidige tenlastegelegde verdachte voldoende in staat lijkt te zijn geweest om tot een zorgvuldige weging van risico’s en verdiensten te komen, maar adviseert toch om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen gezien het trauma en verdachtes perceptie van de wereld. De psycholoog adviseert eveneens om verdachte de hem ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat wanneer verdachte niet verplicht wordt behandeld bij een instelling voor specialistische forensische (ambulante) behandeling, zoals De Waag. In de behandeling dient aandacht besteed te worden aan de gebreken in de gewetensontwikkeling van verdachte alsook aan zijn toekomstperspectief. Geadviseerd wordt om de behandeling te verbinden aan een deels voorwaardelijke jeugddetentie. Van belang is verder dat er toezicht en begeleiding komt vanuit de jeugdreclassering.
De Raad heeft geadviseerd om aan verdachte – naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie – een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen waaraan diverse bijzondere voorwaarden dienen te worden verbonden. Er is bij verdachte sprake van een hoog recidiverisico. Hij dient een forensische behandeling te krijgen (zoals bij De Waag), mee te werken aan begeleid wonen en een positieve dagbesteding te hebben. Aangezien een eerdere forse voorwaardelijke jeugddetentie verdachte er niet van heeft weerhouden dezelfde soort feiten te plegen is een zwaardere stok achter de deur nodig. Indien hij zich niet aan de voorwaarden houdt is die behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel gegarandeerd.
Op de zitting van 6 januari 2022 heeft de Raad opgemerkt dat uit een nader stuk van de psycholoog en psychiater blijkt dat zij zich het advies van de Raad kunnen voorstellen. Het advies van de psycholoog en psychiater tot een voorwaardelijke jeugddetentie zou niet principieel zijn wanneer een voorwaardelijke PIJ-maatregel als ‘dikkere stok achter de deur’ een meer afschrikkende werking zou hebben. Naar aanleiding van dit bericht zijn de psycholoog en de psychiater ter zitting van 27 januari 2022 gehoord.
De psychiater heeft desgevraagd toegelicht dat een forensische behandeling nodig is, onder andere om het moreel redeneren te versterken. Ook het rapport van 13 september 2021 hinkte op twee gedachtes: zijn de keuzes van verdachte bewust, of zijn die te herleiden tot de vastgestelde stoornis? Als er geen sterke relatie bestaat tussen de stoornis en de delicten, dan is de noodzaak tot behandeling minder groot. Een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel kan ook dienen als kader voor de noodzakelijk geachte forensische behandeling maar het is de vraag of dit voor de behandeling van verdachte meerwaarde heeft ten opzichte van een voorwaardelijke jeugddetentie. De psychiater heeft verder toegelicht – mede gelet op de vordering tenuitvoerlegging van de officier– dat er in de JJI reeds interventies en behandelingen worden aangeboden die onder andere zien op het versterken van het moreel redeneren. Verdachte kan na detentie ambulant verder worden behandeld in een forensische GGZ instelling zoals de Waag.
De psycholoog heeft toegelicht dat in de adviezen uit 2019 – met betrekking tot de veroordeling van 26 november 2020 – al forensische ambulante behandeling werd geadviseerd in het kader van een voorwaardelijke sanctie. Door omstandigheden heeft verdachte alleen behandeling bij de Opvoedpoli doorlopen en niet bij een forensische GGZ instelling. Een PIJ-maatregel vormt volgens de psycholoog een stok achter de deur voor behandeling maar moet worden gezien als ultimum remedium.
DJGB heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad. DJGB geeft verder aan dat verdachte na zijn verblijf in de JJI in verband met de veiligheid niet langer bij zijn pleegouders kan wonen. Het is de bedoeling dat hij kleinschalig begeleid gaat wonen, bijvoorbeeld bij Inspire in Amsterdam.
Gelet op de ernst van de feiten en de recente eerdere veroordeling zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen van 20 maanden.
Verdachte dient ervan doordrongen te worden dat dit gedrag onaanvaardbaar is en niet loont. De eerdere veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zijn bezigheden met vuurwapens voort te zetten. Verdachte zal nog enige tijd gedetineerd blijven, ook gezien de hierna te behandelen vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank zal bepalen dat van de huidige jeugddetentie 12 maanden voorwaardelijk worden opgelegd. Zodra verdachte weer uit detentie komt zal hij in het kader van de aan dat voorwaardelijk strafdeel verbonden bijzondere voorwaarden moeten meewerken met de hulpverlening. Van belang is dat verdachte daadwerkelijk een forensisch behandeling krijgt, zoals bij De Waag.
Het is positief dat verdachte op de laatste zitting een bekennende verklaring heeft afgelegd. Mogelijk kan hij hierdoor een effectievere behandeling krijgen. Verder moet hij meewerken aan begeleid wonen en een positieve dagbesteding hebben en houden. Hij krijgt toezicht en begeleiding van DJGB en moet zich ook bij hen melden.
De rechtbank hoopt dat dit kader verdachte ervan zal weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Mocht hij niet meewerken, riskeert hij opnieuw een jaar detentie. De rechtbank heeft de door de Raad geadviseerde voorwaardelijke PIJ-maatregel in overweging genomen, maar acht het opleggen van dat kader op dit moment niet opportuun. De ‘stok achter de deur’ zal naar het oordeel van de rechtbank met 12 maanden detentie voldoende moeten zijn. Daarbij overweegt de rechtbank dat de PIJ-maatregel een ultimum remedium is en dat er in dit geval nog een alternatief is dat nu mogelijk effectiever kan uitpakken. Verdachte heeft immers, hoewel geadviseerd, nog geen forensische behandeling bij De Waag of een soortgelijke forensische instelling ondergaan.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn meerdere vuurwapens en is diverse munitie in beslag genomen. Nu met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 6 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15.251295.19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 26 november 2020 van de rechtbank Noord-Holland te Alkmaar, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 281 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 240 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 16 september 2021 aan verdachte is uitgereikt.
De Raad, DJGB en de rapporteurs hebben geadviseerd om – uit pedagogisch oogpunt – de voorwaardelijk opgelegde straf volledig ten uitvoer te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering af te wijzen en subsidiair om deze gedeeltelijke toe te wijzen en voor het overige de proeftijd te verlengen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Een half jaar na het vonnis van de rechtbank te Noord-Holland heeft verdachte dezelfde soort ernstige delicten gepleegd. Mede gelet op de adviezen van de deskundigen, ziet de rechtbank geen andere mogelijke reactie daarop dan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van het handelen in strijd met de artikelen 9 lid 1, 26 lid 1 en 31 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit (onder meer) begaan met betrekking tot vuurwapens van categorie III en van het in strijd met de wet, transformeren of anderszins ter beschikking stellen van wapens en munitie een beroep of gewoonte maken
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met de artikelen 26 lid 1 en 31 lid 1 van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met de artikelen 26 lid 1 en 31 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit (onder meer) begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
handelen in strijd de artikelen 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit (onder meer) begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich zal melden bij de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door De Jeugd- en Gezinsbeschermers te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan de forensische behandeling vanuit De Waag of een soortgelijke instantie ten behoeve van de behandeldoelen die het NIFP heeft opgesteld;
- meewerkt aan plaatsing in een passende (begeleid) woonvoorziening, zoals Inspire of een soortgelijke instelling;
- zich zal inzetten voor het vinden en behouden van een positieve dagbesteding.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart
onttrokkenaan het verkeer:
1. STK Wapen (Omschrijving: G6060277, Zoraki)
2 1 STK Wapen (Omschrijving: G6074234, Smith & Wesson)
3 1 STK Wapen (Omschrijving: G6074236)
4 5 STK Patroon (Omschrijving: G6060280)
5 50 STK Patroon (Omschrijving: G6060639, Sellier Bellot)
6 1 STK Koffer (Omschrijving: G6060282, Zwart)
7 1 STK Patroon (Omschrijving: G6074449, Pobjeda)
8 1 STK Patroon (Omschrijving: G6074235)
9 1 STK Patroon 13-131003-21/98426559-BL2101 (Omschrijving: G6074237)
10 1 STK Patroon (Omschrijving: G6074238)
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 26 november 2020, zijnde een jeugddetentie voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Marseille, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en M.H.W. Franssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 februari 2022.
[…]