ECLI:NL:RBAMS:2022:7110

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
C/13/723354 / KG ZA 22-861
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een vonnis in kort geding in een executiegeschil tussen ex-partners met minderjarige kinderen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiser] verzoekt om schorsing van een eerder vonnis van de kantonrechter. Dit vonnis bepaalde dat [gedaagde] het exclusieve gebruik van de woning mocht voortzetten, wat [eiser] betwist. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 oktober 2022, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De partijen zijn ex-partners en ouders van een minderjarige, geboren in 2015. De echtscheiding is uitgesproken op 20 april 2022. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat het belang van het kind leidend is en dat het in het belang van het kind is dat [gedaagde] in de woning blijft wonen.

Tijdens de zitting heeft [eiser] zijn zorgen geuit over zijn gezondheid en de noodzaak om in de woning te blijven, terwijl [gedaagde] aanvoert dat zij ook geen andere woonruimte heeft. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van het kind voorop staat en dat de kantonrechter in zijn eerdere vonnis het belang van [minderjarige] heeft meegewogen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kantonrechter onterecht heeft geoordeeld over de medische urgentie en dat [gedaagde] misbruik maakt van haar bevoegdheid. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van [eiser] afgewezen en de proceskosten verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/723354 / KG ZA 22-861 EAM/MvG
Vonnis in kort geding van 25 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 4 oktober 2022,
advocaat mr. D. Rezaie te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de mondelinge behandeling van dit kort geding op 11 oktober 2022 heeft [eiser] de vorderingen toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en ter zitting hun standpunten nader toegelicht. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Ter zitting waren partijen en hun advocaten aanwezig. Beide partijen werden bijgestaan door een tolk.

2.De feiten

2.1.
Partijen huren van Stadgenoot de woning aan de [adres] .
2.2.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015.
2.3.
Bij beschikking van 20 april 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.4.
[gedaagde] is op 4 juli 2022 een bodemprocedure gestart bij deze rechtbank om, kort gezegd, het huurrecht van de woning alleen voort te zetten.
2.5.
Bij vonnis van deze rechtbank van 8 september 2022 heeft de kantonrechter in kort geding bepaald dat [gedaagde] bij uitsluiting van [eiser] gerechtigd is om de woning te gebruiken. In dat vonnis staat, voor zover van belang, het volgende:
“ 6. Door beide partijen is tijdens de mondelinge behandeling erkend dat er momenteel in het bijzijn van [minderjarige] heel veel wordt geruzied, hetgeen gepaard gaat met gescheld en geschreeuw van beide kanten. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit onacceptabel gelet op het belang van [minderjarige] en is de huidige situatie onhoudbaar. Er kan dus niet worden gewacht op de uitkomst van voornoemde bodemprocedure en is een ordemaatregel vereist.
7. Voor de thans te bepalen ordemaatregel is het belang van [minderjarige] leidend. Nu in het ouderschapsplan is vastgelegd dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij [gedaagde] heeft en zij ook de dagelijkse zorg voor hem heeft, is het in het belang van [minderjarige] dat [gedaagde] voor deze tijdelijke situatie gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning. [minderjarige] is gebaat bij een rustige stabiele omgeving waarbij zijn leven in ieder geval voor de duur van de procedure zo min mogelijk verandert, hij gewoon naar school kan gaan en de tijd krijgt zich voor te bereiden op (eventuele) toekomstige veranderingen. Bovendien is gebleken dat er mogelijkheden zijn voor [eiser] om in ieder geval tijdelijk bij familie te verblijven. Gelet op bovenstaande zal de vordering van [gedaagde] in kort geding worden toegewezen, (…).
8. [eiser] heeft ter zitting bij monde van zijn advocaat verklaard vooral bang te zijn dat als hij nu toelaat dat [gedaagde] (tijdelijk) in de woning blijft wonen, men zal denken dat hij zijn huurrechten opgeeft en nimmer zal terugkeren in het gehuurde, terwijl het oorspronkelijk zijn woning was en hij deze ook om medische urgentie nodig heeft. Echter, [gedaagde] heeft bij monde van haar advocaat verklaard dat zij op de langere termijn niet perse aan het gehuurde gebonden is, maar op de korte termijn geen andere mogelijkheden heeft om met [minderjarige] elders te wonen. (…)”.
2.6.
[eiser] heeft de woning verlaten.
2.7.
De advocaat van [eiser] heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat tegen het vonnis van de kantonrechter hoger beroep is ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - de uitvoerbaarheid van het vonnis van de kantonrechter te schorsen totdat op het door [eiser] ingestelde hoger beroep is beslist, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe het volgende. Zijn gezondheid is slecht. Hij heeft de woning in 2008 op grond van medische urgentie toegewezen gekregen, omdat hij geen trap kan lopen. Zijn familieleden en vrienden hebben hem in de steek gelaten en hem geen onderdak geboden. Hij slaapt ’s nachts in zijn auto. Heel soms kan hij bij een zoon slapen. Nu de nachten kouder worden, zal zijn gezondheid verslechteren. [eiser] heeft een UWV-uitkering. [gedaagde] heeft meer financiële middelen om een andere woonruimte te betrekken. Bovendien heeft zij een vriend bij wie zij zou kunnen verblijven. [gedaagde] heeft hierover in strijd met de waarheid verklaard tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter. [gedaagde] maakt misbruik van recht door het vonnis van de kantonrechter te executeren, omdat zij tegenover de kantonrechter heeft verklaard dat zij geen vriend heeft bij wie zij kan overnachten. Ook heeft [gedaagde] ten onrechte in de kantonprocedure verklaard dat tussen partijen sprake is van een onhoudbare situatie die maakt dat zij niet langer samen in de woning kunnen wonen. Verder weet [gedaagde] van de slechte gezondheidssituatie van [eiser] . Ook dit maakt dat zij misbruik maakt van haar bevoegdheid het vonnis van de kantonrechter te executeren.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een standaard executiegeschil is het uitgangspunt, kort gezegd, dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn maar dat in bijzondere gevallen, wanneer de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, een belangenafweging afwijking van dit uitgangspunt kan rechtvaardigen (Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). In dit kort geding ligt het uitgangspunt iets genuanceerder. In zaken tussen ex-partners met (een) kind(eren) waarin bij wijze van voorlopige voorziening het uitsluitend gebruik van de voormalige echtelijke woning tijdelijk aan een van de ex-partners wordt toegewezen, staat het belang van hun kind(eren) voorop. Het belang van [minderjarige] staat ook in dit kort geding voorop.
4.2.
De kantonrechter heeft overwogen dat voor zijn beslissing het belang van [minderjarige] leidend is. Vervolgens heeft de kantonrechter overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is dat [gedaagde] in de woning blijft, omdat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij haar heeft, zij ook de dagelijkse zorg heeft voor [minderjarige] en hij gebaat is bij een rustige stabiele omgeving. Dit belang van [minderjarige] is thans niet anders.
4.3.
Volgens [eiser] is de kantonrechter niet ingegaan op zijn verweer dat hij de woning nodig heeft vanwege medische urgentie. De kantonrechter heeft in zijn vonnis dit verweer van [eiser] verwoord en in de beoordeling geoordeeld dat het belang van [minderjarige] leidend is. Hieruit kan worden afgeleid dat de kantonrechter de door [eiser] gestelde medische urgentie om in de woning te blijven, niet doorslaggevend heeft geacht. Waarom dat nu wel zo zou moeten zijn, is niet gebleken.
4.4.
[eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] in de procedure bij de kantonrechter tegen de waarheid in heeft verklaard dat zij geen vriend heeft. [gedaagde] heeft in dit kort geding ter zitting desgevraagd verklaard dat het om een prille vriendschap gaat, althans zij slechts bevriend is met die persoon, maar zij in ieder geval niet met [minderjarige] bij hem kan intrekken. De vraag of [gedaagde] alternatieve woonruimte heeft kan bovendien in het midden blijven, omdat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat hij niet verwacht van [gedaagde] dat zij de woning verlaat, in het geval dit kort geding ertoe leidt dat hij in de woning kan terugkeren.
4.5.
Tot slot heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde] misbruik maakt van bevoegdheid door het vonnis te executeren omdat zij weet van zijn medische situatie. Of [gedaagde] weet heeft van de medische klachten van [eiser] , is niet relevant. Het gaat erom dat de kantonrechter de medische situatie van [eiser] niet als een zwaarwegend belang heeft aangemerkt dat eraan in de weg staat dat hij de woning (tijdelijk) verlaat.
4.6.
Bovenstaande betekent dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
4.7.
De proceskosten zullen worden verrekend, zoals gebruikelijk in procedures tussen ex-echtelieden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
verrekent de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MvG