ECLI:NL:RBAMS:2022:710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
13.324047.20 (zaak A) en 13.314328.21 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak tegen minderjarige voor beroving en voorhanden hebben machete met deels voorwaardelijke taakstraf

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en het voorhanden hebben van een machete. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A is de verdachte beschuldigd van afpersing in vereniging van twee slachtoffers op 29 november 2020 te Amsterdam, waarbij hij hen bedreigde met een wapen. In zaak B is de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een machete op 19 november 2021 te Rotterdam. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, de verklaringen van de slachtoffers, en de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de rechtbank bevoegd is. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers en de omstandigheden van de zaak. De verdachte is als first offender aangemerkt en er is rekening gehouden met zijn psychische problematiek. De rechtbank heeft besloten om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met bijzondere voorwaarden, en heeft de verdachte onder toezicht van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam geplaatst. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.324047.20 (zaak A) en 13.314328.21 (zaak B)
Datum uitspraak: 20 januari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
verblijvend op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 januari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.M. Kleiweg, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [medewerker RvK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [medewerker jeugdzorg] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten.
Zaak A: afpersing in vereniging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 29 november 2020 te Amsterdam.
Zaak B: voorhanden hebben van een machete op 19 november 2021 te Rotterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen (zoals gewijzigd op de zitting) is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijswaardering en bewezenverklaring

Zaak A
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan de afpersing, onder meer door met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te dreigen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de afpersing kan worden bewezen, maar dat er getwijfeld moet worden aan de verklaringen van de aangevers voor zover het de aanwezigheid van een vuurwapen betreft.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de verklaringen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] volgt dat zij zijn afgeperst door twee personen en dat zij daarbij zijn bedreigd met een vuurwapen/pistool. Verdachte en de medeverdachten hebben verklaard dat er geen vuurwapen is gebruikt, maar een mes. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de verklaringen van de twee slachtoffers op dat onderdeel niet betrouwbaar te achten. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn hierover ook nog nader verhoord en verklaren beiden dat één van de verdachten het wapen ook heeft doorgeladen. Het vuurwapen is niet aangetroffen en zodoende niet onderzocht. Daarom is niet bewezen dat het gebruikte wapen daadwerkelijk een vuurwapen betrof. De beschrijving van de slachtoffers maakt het ook mogelijk dat het in dit geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp betrof, hetgeen niet is ten laste gelegd. Een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is echter volgens de Wet wapens en munitie ook aan te merken als verboden wapen. De rechtbank acht daarom bewezen dat ‘een wapen’ is gebruikt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 november 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van telefoons (merk IPhone 11 en Samsung), toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader
- naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn toegelopen en vervolgens
- hebben gevraagd of zij telefoons bij zich hadden en vervolgens
- hun jas hebben open gedaan en een wapen hebben laten zien en vervolgens
- het wapen hebben doorgeladen en vervolgens
- het wapen weer in hun jas hebben terug gestopt en vervolgens
- hebben gezegd: "geef jullie telefoon, maak tempo, anders schieten wij" en vervolgens
- hun handen bij het wapen hebben gehouden en vervolgens
- hebben gevraagd om de telefoon te ontgrendelen en uit te loggen uit ICloud en vervolgens
- hebben gezegd: "blijf staan anders schiet ik je".
Zaak B
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 november 2021 te Rotterdam, een wapen van categorie IV van de Wet wapens en munitie, te weten een machete, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 71 dagen, met aftrek van voorarrest (te weten 41 dagen), waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals geadviseerd door de Raad en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht en de begeleiding dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het aan verdachte voorwaardelijk op te leggen strafdeel bestaat uit een werkstraf. Het opleggen van een (voorwaardelijke) jeugddetentie is niet in zijn belang. Het lange tijdsverloop in zaak A, waarin hij zich ook aan schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden, dient daarnaast strafverminderend te werken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet aanleiding om ten aanzien van feit 1 bij de strafoplegging acht te slaan op de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten. Op 29 november 2020 heeft hij samen met een ander [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beroofd van hun telefoons. De slachtoffers stonden bij de bushalte en werden door de verdachten bedreigd met een wapen.
Verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers en heeft enkel oog gehad voor zijn eigen belang, namelijk het verkrijgen van goederen die de beroving zouden opleveren. De slachtoffers voelden zich bedreigd en [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat hij nu door zijn vader naar school wordt gebracht omdat hij niet meer alleen durft over te stappen op station Lelylaan. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan. Daarnaast wakkeren dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers aan. Verdachte heeft verder een machete op straat gedragen. Dit is een levensgevaarlijk wapen dat een minderjarige niet in zijn bezit mag hebben en zeker niet op straat mag dragen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 december 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapporten van de Raad, opgemaakt op 21 september 2021 en 4 januari 2022;
  • rapport van JBRA, opgemaakt op 30 september 2021;
  • psychologisch Pro Justitia rapport, opgemaakt op 10 maart 2021 door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie. Er is bij verdachte sprake van een gedragsstoornis die zich in het verleden heeft gekenmerkt door oppositioneel opstandig gedrag en zich momenteel ook in antisociale richting lijkt te ontwikkelen. Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van voornoemde psychische problematiek en lijkt er sprake van geweest dat deze verdachtes gedragskeuzes en gedragingen heeft beïnvloed. Als motivatie voor de diefstal geeft verdachte aan dat hij spullen wilde hebben. Hij neemt dus verantwoordelijkheid voor het tenlastegelegde. De gedragsstoornis, die al lang aanwezig is, kenmerkt zich mede door een lacunaire gewetensfunctie, waardoor hij slechts in beperkte mate gevoelens van schuld en spijt jegens zijn slachtoffers ervaart. Zijn egocentrisme staat voorop en zijn gewetensfunctie is onvoldoende krachtig om zijn verlangen naar spullen te weerstaan en werpt dus in onvoldoende mate een drempel op tegen grensoverschrijdend gedrag. Verdachte moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Hij kan echter als gevolg van de verstoord verlopen persoonlijkheidsontwikkeling die zich laat classificeren als een gedragsstoornis, niet in staat worden geacht om zijn wil geheel overeenkomstig voornoemd inzicht in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat, met name wanneer betrokkene terecht komt in een beperkt gestructureerde omgeving. Het is van belang dat verdachte behandeling krijgt aangeboden voor zijn verstoorde emotie- en agressieregulatie. Verdachte is zeer gesloten en niet goed in staat om emoties te verwerken en te uiten. Hij heeft eerder de neiging om emoties uit te ageren in agressief en oppositioneel gedrag. Deze behandeling zou als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel opgenomen kunnen worden, om verdachte vanuit het strafrecht een duidelijke grens aan te geven met betrekking tot het tenlastegelegde. De jeugdreclassering zou toe kunnen zien op het handhaven van de voorwaarden.
De Raad heeft ter zitting geadviseerd om aan verdachte een (deels voorwaardelijke) werkstraf op te leggen. Het onvoorwaardelijk deel kan gelijk worden gesteld aan het voorarrest. Aan de voorwaardelijke werkstraf kunnen als bijzondere voorwaarden worden verbonden dat verdachte meewerkt aan alle hulpverlening die JBRA noodzakelijk acht, zoals de systeembehandeling (FAST) bij De Waag, naar school gaat volgens rooster, een positieve vrijetijdsbesteding heeft en houdt en zich houdt aan een avondklok tot 3 april 2022. Verdachte dient daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA.
JBRA heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad. Het is nodig dat verdachte wordt begeleid bij zijn dagbesteding. Verdachte verbleef voorheen in De Koppeling, maar momenteel woont hij weer bij zijn oma. Van belang is dat het hele systeem, dus oma en ouders, betrokken worden bij de behandeling van De Waag.
Hoewel de ernst van zaak A het opleggen van een jeugddetentie zou kunnen rechtvaardigen, zoals door de officier van justitie gevorderd, zal de rechtbank in dit geval aan verdachte een werkstraf opleggen. Daarbij is – ook voor het bepalen van de hoogte van de werkstraf – van belang dat verdachte first offender is en het een oude zaak betreft waardoor verdachte zich lange tijd aan schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met het advies van de psycholoog dat feit 1 verminderd aan verdachte is toe te rekenen. Het voorhanden hebben van een machete is een overtreding, zodat ten aanzien van dat feit overeenkomstig artikel 77h Wetboek van Strafrecht bovendien geen jeugddetentie kan worden opgelegd. Het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf zal gelijk worden gesteld aan de duur van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel zullen ter voorkoming van recidive de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich in zaak A schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, namelijk afpersing in vereniging met bedreiging van een wapen. Gelet op de aard en omstandigheden van die zaak en de adviezen van de psycholoog en de Raad aangaande de persoonlijkheid van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, zoals bedoeld in artikel 77za Wetboek van Strafrecht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26 lid 5 van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
142 (honderd tweeënveertig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 41 dagen, naar de maatstaf van twee uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 71 (een en zeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf groot 60 (zestig) uren,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
stelt de proeftijd vast op twee jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- meewerkt aan de hulpverlening die Jeugdbescherming Regio Amsterdam noodzakelijk acht, zoals de behandeling FAST bij De Waag;
- naar school en/of stage gaat volgens het rooster;
- meewerkt aan het vinden en onderhouden van een positieve vrijetijdsbesteding;
- zich tot
3 april 2022zal houden aan de avondklok wat inhoudt dat hij zich dagelijks vanaf 19:00 uur tot 07:00 uur in de woning van zijn oma ( [adres] ) bevindt.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Marseille, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en M.H.C. Franssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 januari 2022.
Bijlage
Tenlasteleggingen [verdachte] .
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
in de zaak met parketnummer: 13.324047.20 (zaak A)
hij op of omstreeks 29 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van (een) telefoon(s) (merk Iphone 11 en Samsung), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachte’s mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn, verdachte’s mededader(s)
- naar [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn toegelopen en/of (vervolgens)
-heeft/hebben gevraagd of zij telefoons bij zich hadden en/of (vervolgens)
- zijn/hun jas(sen) heeft/hebben open gedaan en een vuurwapen heeft/hebben laten zien en/of (vervolgens)
-het vuurwapen heeft/hebben doorgeladen en/of (vervolgens)
- het vuurwapen weer in zijn/hun jas(sen) heeft/hebben terug gestopt en/of (vervolgens)
-heeft/hebben gezegd: "geef jullie telefoon, maak tempo, anders schieten wij" en/of (vervolgens)
-zijn/hun hand(en) bij het vuurwapen heeft/hebben gehouden en/of (vervolgens)
- heeft/hebben gevraagd om de telefoon te ontgrendelen en uit te loggen uit Icloud en/of (vervolgens)
-heeft/hebben gezegd:"blijf staan anders schiet ik je";
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
in de zaak met parketnummer: 13.314328.21 (zaak B) (zoals gewijzgd op de zitting)
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie IV, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een zwaard/machete, voorhanden heeft gehad.
(artikel 26 lid 5 Wet Wapens en Munitie)