ECLI:NL:RBAMS:2022:7097

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
13/845083-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan valsheid in geschrifte en onjuiste aangiften omzetbelasting in het kader van BTW-fraude door autobedrijven

Op 1 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het opmaken van valse facturen. De verdachte, geboren in 1962 en woonachtig op een onbekend adres, was betrokken bij een onderzoek genaamd 'Trailers', dat voortvloeide uit een eerder onderzoek naar een autobedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij BTW-fraude, waarbij autobedrijven auto’s aan buitenlandse partijen verkochten en hiervoor ten onrechte het nultarief in rekening brachten. De verdachte werd verweten dat hij feitelijk leiding had gegeven aan het indienen van onjuiste aangiften en het opmaken van valse facturen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2019. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de verdachte zich niet kon beroepen op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de negatieve publiciteit en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/845083-19
Datum uitspraak: 17 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1962,
wonende op het adres [adres] .

1.Inleiding

1.1.
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 maart 2022 (regie behandeling), 20 oktober 2022 (inhoudelijke behandeling) en 17 november 2022 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.O. van Driel en van wat verdachte en zijn advocaten mrs. M.H.W.N. Lammers en M. Heemskerk naar voren hebben gebracht.
1.2.
Achtergrond van de zaak
Verdachte is een van de verdachten in onderzoek genaamd 'Trailers’. Dit onderzoek vloeit voort uit een eerder onderzoek (genaamd ‘26Milltown’) naar autobedrijf [autobedrijf] . Het onderzoek Trailers richt zich op de verdenking van BTW-fraude waarbij Nederlandse autobedrijven auto’s aan buitenlandse partijen hebben verkocht en hiervoor 0 procent BTW (hierna: ‘het nultarief’) in rekening hebben gebracht bij de BTW-aangiften, terwijl over deze auto’s elders in de EU geen BTW werd afgedragen.
Om dit nultarief te kunnen toepassen moeten de buitenlandse verkopen aan kopers binnen de Europese Unie (hierna: ‘EU’) worden geregistreerd op geldige internationale BTW-nummers van haar klanten. Deze registratie (“listing”) moet worden doorgegeven aan de Belastingdienst. Op grond van levering aan bedrijven binnen de Europese Unie dient de BTW dan niet in Nederland te worden afgedragen, maar door de afnemer van de goederen in het land waar de goederen naar toe gaan.
De verdenking tegen verdachte komt kort gezegd op het volgende neer. Verdachte wordt ervan verdacht feitelijk leiding te hebben gegeven aan het opzettelijk indienen van de onjuiste aangiften omzetbelasting door [medeverdachte 1]
,gevestigd op het adres [adres] en [medeverdachte 2] ., gevestigd op het adres [adres] (
hierna: autobedrijven en/of B.V.‘s).In die aangiften zou ten onrechte het nultarief zijn opgegeven bij de export van auto’s naar een van de lidstaten van de EU. Uit onderzoek zou blijken dat van een groot deel van de kopers niet kon worden vastgesteld dat zij die verwervingen hebben aangegeven bij de lokale belastingautoriteiten. Die bedrijven zijn binnen het onderzoek aangemerkt als zogenaamde ‘
missing traders’dan wel katvangerbedrijven. In werkelijkheid zijn de auto’s (contant) verkocht aan een aantal in Duitsland verblijvende natuurlijke personen dan wel aan hun rechtspersonen. De auto’s zijn vervolgens naar het buitenland (veelal Duitsland) gegaan en van de kopers kan niet worden vastgesteld dat zij die verwervingen hebben aangegeven.
Verdachte wordt eveneens verweten feitelijk leiding te hebben gegeven aan het opmaken van valse facturen, en de verwerking daarvan in de bedrijfsadministratie, die ten grondslag liggen aan de ingeleverde aangiften.
1.3.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, kort gezegd, tenlastegelegd dat hij zich – al dan niet samen met een ander of anderen- heeft schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan:
-feit 1: het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2019;
-feit 2: in diezelfde periode valsheid in geschrifte door het valselijk opmaken van facturen en/of de bedrijfsadministratie.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft ter zitting ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, omdat de verweten gedragingen in de tenlastelegging niet voldoende feitelijk zijn geconcretiseerd. De tekst is zeer algemeen verwoord waardoor het niet duidelijk is waartegen verdachte en de verdediging zich precies moet verweren.
De dagvaarding moet op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (
hierna: ‘Sv’) zowel feitelijk als juridisch voldoende duidelijk zijn. Bij de uitleg van deze bepaling staat de vraag centraal of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn.
Onder feit 1 wordt verdachte verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het (mede)plegen van het opzettelijk doen van onjuiste aangifte(n) omzetbelasting.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging geldig is. In de tenlastelegging staat geschreven: “
op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven en/of doen/laten opgeven en/of (waardoor) het totaal te betalen/terug te vragen bedrag (telkens) onjuist was/werd (heeft/hebben opgegeven en/of doen/laten opgeven)”.
In het algemeen geldt dat de tenlastegelegde gedraging in een belastingzaak niet verder verfeitelijkt hoeft te worden. De bewoordingen in deze tenlastelegging zijn, in onderlinge samenhang bezien met de inhoud van het procesdossier, ook voldoende duidelijk. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
3.2.
Niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Zij heeft daartoe – kort samengevat – betoogd dat de Fiod verdachte en de B.V.’s doelbewust en onterecht in de media in een slecht daglicht heeft geplaatst en het Openbaar Ministerie verdachte en de B.V.’s onvoldoende heeft beschermd tegen de inbreuken die een gevolg waren van de gegenereerde publiciteit. Daarnaast heeft de Fiod met een vooringenomen houding onderzoek verricht. Bovendien is in strijd gehandeld met het una via-beginsel omdat de belastingrechter zich over gelijke feiten en omstandigheden moet buigen als de feiten en omstandigheden in onderhavige strafzaak. Verder is aangevoerd dat er is gehandeld in strijd met het nemo tenetur-beginsel, omdat gegevens uit de belastingcontrole worden gebruikt voor het strafrechtelijk traject. Tot slot is volgens de verdediging sprake van willekeur, omdat slechts enkele van de 400 verdachten worden vervolgd.
3.2.1.
Publiciteit
Het openbaar ministerie heeft erkend dat het media-optreden niet is gegaan zoals zou moeten en dat daar, bij het formuleren van de strafeis, rekening mee zal worden gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat er sprake is geweest van een zodanige ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor, doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, aan zijn recht op een eerlijk behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Het verweer dat de publiciteit rondom deze zaak tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden wordt dan ook verworpen.
3.2.2.
Una via-beginsel
Het una via-beginsel houdt in dat een verdachte niet tweemaal – zowel in het strafrecht als in het bestuursrecht - kan worden bestraft voor het begaan van hetzelfde feit. Daarvan is in het geval van verdachte hoe dan ook geen sprake. Hij wordt immers als natuurlijke persoon vervolgd in de hoedanigheid van degene die opdracht heeft gegeven aan het door de autobedrijven begane feit dan wel aan verboden gedragingen van die autobedrijven feitelijke leiding heeft gegeven als bedoeld in art. 51 Sr. Aan verdachte is, voor wat betreft de tenlastegelegde feiten, geen bestuurlijke boete opgelegd. De enkele omstandigheid dat verdachte bestuurder was en is van een autobedrijf waar (overigens over een ander tijdvak) een bestuurlijke boete aan is opgelegd, maakt dit niet anders.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
3.2.3.
Nemo tenetur-beginsel
Het nemo tenetur-beginsel houdt in dat een verdachte niet is gehouden mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Op zichzelf staat het nemo tenetur-beginsel er niet aan in de weg dat gegevens uit het fiscale controletraject in het strafrecht worden gebruikt. Eenieder is gehouden zijn wettelijke verplichtingen ten dienste van het (fiscaal-)bestuurlijke toezicht na te komen, óók zijn informatieverstrekkingsplichten. Dit wordt anders in het geval een betrokkene niet kan uitsluiten dat de van hem in de toezichtsfeer onder dwang gevorderde informatie ook strafvorderlijk tegen hem gebruikt zal worden én het wilsafhankelijke gegevens betreffen. De verdediging heeft echter niet benoemd welke gegevens verdachte in dit kader zou hebben verstrekt en waar het beroep op het nemo tenetur-beginsel betrekking op heeft. Het bewijs wordt door het Openbaar Ministerie vooral gehaald uit de schaduwboekhouding, die juist niet door verdachte aan de Belastingdienst is verstrekt, maar is aangetroffen bij de doorzoeking. Dat sprake is van schending van het nemo tenetur-beginsel is daarom onvoldoende onderbouwd.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
3.2.4
Willekeur
De rechtbank stelt voorop dat in art 167 lid 1 Sv aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de (wijze van) vervolging, op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als vervolging wordt ingesteld terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn of doordat gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld zonder dat voor die ongelijke behandeling een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat.
Ten aanzien van het verbod op willekeur geldt dat het ten onrechte niet vervolgen van derden van wie de gedragingen net als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging zou moeten zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte. Onderzocht moet worden of het Openbaar Ministerie naar willekeur de ene verdachte wel en de andere niet vervolgt, hoewel deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de B.V.’s tot de top 5 behoren wat betreft het vermoedelijke bedrag van de ten onrechte niet betaalde belasting en er dus geen sprake is van een sterk vergelijkbare positie. De rechtbank is van oordeel dat hiermee door het openbaar ministerie een redelijke afweging is gemaakt.
Het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging wordt dus verworpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt beide tenlastegelegde feiten bewezen. De officier van justitie stelt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] auto’s aan buitenlandse handelaren hebben verkocht, dat zij factureerden aan katvangerbedrijven, dat zij wisten dat zij deel uitmaakten van een fraudeketen en dat zij daarmee bewust onjuist aangifte hebben gedaan tegen het nultarief. Uit het dossier blijkt dat verderop in de keten geen BTW is afgedragen over de auto’s. De aan de katvangerbedrijven gerichte facturen waren vals. Verdachte heeft aan dit alles feitelijk leidinggegeven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat voor de 24 bedrijven die in de verschillende processen-verbaal zijn genoemd niet kan worden vastgesteld dat deze bedrijven betrokken zijn bij BTW-fraude en dus ook niet of deze (vermeende) fraude betrekking heeft op de handelsketens met de autobedrijven van verdachte. Ook kan niet worden bewezen dat, als al sprake zou zijn van BTW-fraude door deze 24 bedrijven, de autobedrijven van verdachte daarvan wisten. Dit betekent dat de autobedrijven van verdachte de Intracommunautaire leveringen (
hierna: ICL’s) aan deze 24 bedrijven in de aangiften omzetbelasting tegen het nultarief mocht aangeven. Voorzover de rechtbank ervan uitgaat dat niet deze 24 bedrijven maar de feitelijke kopers de schakel na de autobedrijven van verdachte vormen geldt dat in het dossier geen enkele informatie zit over deze feitelijke kopers, over hun aangifteverplichtingen ten aanzien van de BTW en over de wijze waarop zij hun facturen inrichten. Ook zit er geen bewijs in het dossier dat zij de auto’s in Berlijn hebben verkocht als margeauto’s. Dat betekent dat niet tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring kan worden gekomen.
Daarnaast kan niet worden bewezen dat de tenaamstelling van de tenlastegelegde facturen cq de bedrijfsadministratie onjuist is geweest en dus vals en of vervalst zijn. Evenmin kan worden bewezen dat, als al sprake zou zijn van een andere afnemer, verdachte en de B.V.’s daarvan wisten en de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij valse en/of vervalste facturen en/of (bedrijfs)administratie zouden opstellen.
De verdediging heeft ook een voorwaardelijk getuigenverzoek gedaan om de in 2-AMB-053 en de SCAC-verzoeken genoemde getuigen te horen indien deze verklaringen voor het bewijs worden gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aanleiding onderzoek
Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] . Deze B.V. is weer enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 2] .. Verdachte is verder voor 99% aandeelhouder én (eind)verantwoordelijk voor de dagelijkse bedrijfsvoering van [medeverdachte 1] Deze vennootschappen kopen auto’s in bij leasemaatschappijen. De ingekochte voertuigen worden afgeleverd bij de autobedrijven en doorverkocht aan buitenlandse afnemers, binnen de EU. Tot en met juli 2017 was [medeverdachte 2] . de verkopende partij, daarna is [medeverdachte 1] ertussen geschoven. [2] In het navolgende zullen, waar dat dienstig is, de bedrijven gezamenlijk worden aangeduid als [bedrijven] .
In de onderzoeksperiode (1 januari 2017 tot en met 30 juni 2019) hebben de vennootschappen een grote hoeveelheid intracommunautaire transacties verricht (zogenaamde Intra-Communautaire-Prestaties, hierna ICP-leveringen), tegen 0% BTW, met 83 verschillende buitenlandse afnemers. Aan deze buitenlandse afnemers is in deze periode een omzet gefactureerd tegen het 0% BTW tarief voor in totaal € 50.870.860,-, waarvan € 11.225.382,- door [medeverdachte 2] . en € 39.645.478,- door [medeverdachte 1] [3]
Uit de door de vennootschappen gemelde transacties bij de FIU blijkt dat er in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2019 voor € 43.497.250,-, oftewel 87% van de omzet, aan contante transacties is gemeld. [4]
De belastingdienst heeft aan de hand van de facturen en de bedrijfsadministratie de buitenlandse afnemers waar in de onderzoeksperiode meer dan € 100.000,- aan is gelist (vermelden afnemers in de administratieopgave van leveringen binnen de EU) nader onderzocht. Dit zijn in totaal 29 afnemers die € 49.695.350,- (99%) van de ICP-omzet vertegenwoordigen. [5]
De Fiod heeft 26 ondernemingen waaraan tegen het 0% BTW-tarief gefactureerd is als vermoedelijke katvangerbedrijven of ‘missing traders’ aangemerkt. Volgens de Fiod zijn 24 bedrijven te relateren aan een of meerdere feitelijke kopers. De 24 bedrijven vertegenwoordigen een omzet van € 47.706.400,-, wat 95% vertegenwoordigt van de totale ICP-omzet van [bedrijven] in voornoemde onderzoeksperiode. [6] [medeverdachte 1] heeft haar eerste aangifte omzetbelasting ingediend in het derde kwartaal van 2017 en dit betrof een kwartaalaangifte. Alle andere aangiftes zijn maandelijkse aangiftes. [7] Kern van het verwijt is dat er een papieren werkelijkheid is gecreëerd ten behoeve van de fiscus en de FIU, waarbij gefactureerd werd aan deze katvangerbedrijven, terwijl in werkelijkheid de auto’s verkocht werden aan een groep in en rond Berlijn opererende autohandelaren van Libanese afkomst.
Verdachte wordt onder de feiten 1 en 2 verweten hieraan feitelijke leiding te hebben gegeven, wat in de tenlasteleggingen verwoord is als het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het plegen van valsheid in geschrifte door [medeverdachte 2] . en [medeverdachte 1] (en eventuele medeplegers). Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Het dossier is buitengewoon omvangrijk. De Fiod heeft aan de hand van de whatsapp-gesprekken, SCAC-verzoeken, inkoop- en verkoopfacturen, bank- en transportgegevens en overige administratie onderzoek gedaan naar de goederenbewegingen, factuurstromen en bij de goederenstromen betrokken afnemers.
Whatsapp- berichten
In het dossier zijn diverse Whatsapp-gesprekken gevoegd, veelal met personen die door de verdediging worden aangeduid als ‘tussenpersonen’. De Fiod heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de tien feitelijke kopers en heeft de contacten tussen de autobedrijven van verdachte en deze kopers nader beschreven. [8]
Op 10 april 2018 vindt er een chatconversatie plaats tussen [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ), exportmedewerker van [bedrijven] . [9] [naam 1] geeft in de chat aan dat hij geld heeft overgemaakt naar een rekening die kennelijk toebehoort aan [medeverdachte 1] en hij vraagt om een lijst met auto's. [naam 2] geeft hierop aan dit na te kijken en dan volgt onderstaande chat:
[naam 2] :
"Yes we received but you made a mistake...you pay money from [naam 3] and pay 700 fora bmw x4???
[naam 1] : "I
dont't know what [naam 3] make. I say make transfers to [medeverdachte 1] . It's problem for you?"
[naam 2] stuurt dan een lijst, waarvoor [naam 1] hem bedankt. Later die dag meldt [naam 1] :
"Tumorrow coming one driver to pick up the Volvo V40 9.t/n.21 11900E-700E anzahlung”.
De Volvo met kenteken [kenteken] staat op de voornoemde lijst en is door [bedrijven] gefactureerd aan [bedrijf 2] .
[naam 2] reageert:
"Not Possible. Sorry. My fault is old firm But we cannot do minus 700. Because its old firm car. So must be paid 11900".[naam 1] stemt in:
"Ok. Next Car from [naam 3] we make Minus 700€".Op de bankrekening van [medeverdachte 1] is het bedrag van € 700,- met referentie naar een BMW X4 zichtbaar. Op de rekening is niet zichtbaar dat dit binnengekomen bedrag teruggestort wordt.
Op 23 februari 2018 is er een Whatsapp gesprek tussen verdachte en [naam 1] over de prijs van een voertuig met kenteken [kenteken] : [10]
[naam 1]
"Kein Problem mein Angebot" "18400 . Du kannst Oberlegen"
[verdachte]
"Ich bin boss0"
[verdachte]
"18600"
[naam 1]
"Ja stimmt du bist Boss in deine
Firma andich bin boss in Berlin
[verdachte]
18600
[naam 1]
Ich Frage mal mein Kunden
[verdachte]
Eine male 50/50
[naam 1]
Ok meine 18500€ aber Auto muss sauber
[verdachte]
1st
Uit de berichten tussen [naam 2] en [naam 1] en verdachte en [naam 1] leidt de rechtbank af dat wordt onderhandeld met [naam 1] . [naam 1] zegt in het gesprek met verdachte dat hij de baas is in Berlijn. Het specifieke voertuig met kenteken [kenteken] is nagelopen in de administratie van [bedrijven] . [11] Het voertuig is verkocht door [bedrijven] en tegen 0% BTW gefactureerd aan het Italiaans (katvangers-)bedrijf [bedrijf 2] .
Op 13 februari 2019 vraagt verdachte in het chatcontact met " [naam 4] " of hij nog Picasso’s wil. Waarop [naam 4] reageert [12] :
"Picasso hat ich konnte gehabt die sind jetzt nicht mehr die [naam 5] ich hab dir den Angebote sind nicht einverstanden das kostet Preis inBerlinso gleich andere Auto was Interessent Auto was neues Auto"
Volgens de Fiod bedoelt [naam 4] vermoedelijk dat hij geen interesse heeft in Picasso’s omdat de prijs waarvoor verdachte de auto aanbiedt ook de prijs is die in Berlijn als verkoopprijs geldt.
In april 2019 vindt eveneens chatcontact plaats tussen verdachte en [naam 4] dat door de Fiod wordt geïnterpreteerd als [13] :
[naam 4] : [verdachte] het spijt mij echt met Jaguar en Volvo lijdt ik veel verlies, wat kun je nog met de prijs doen anders maak ik meer dan €2000 verlies.
Verdachte: Als je komt dan regel ik het
[naam 4] : De autos zijn toch hier in Berlijn. Ik regel het hier ik breng ze niet terug
Verdachte: Met geld
De Litouwse transporteur [transporteur] heeft in een SCAC-antwoord van 9 januari 2017 verklaard dat een medewerker van [medeverdachte 2] . blanco CMR's van de transporteur pakte, deze invulde en retourneerde. Het verbaasde de transporteur dat deze CMR's door [medeverdachte 2] . incorrect ingevuld werden door als eindbestemming Hongarije in te vullen terwijl de medewerker zich volgens de transporteur terdege bewust was van het feit dat het vervoer naar Berlijn ging en niet naar Hongarije. De transporteurs negeerden het ingevulde adres in Hongarije en reden de verkochte auto's naar Berlijn. Na vertrek uit Woerden pasten de transporteurs de CMR aan en vulden het correcte adres in op de CMR. Deze werkwijze vond volgens de Litouwse transporteur plaats bij meerdere bedrijven die werden gebruikt door “ [naam 6] ” (bijnaam van [naam 6] ) en waar [bedrijven] op gelist heeft, waaronder [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , en [bedrijf 5] , aldus de transporteur. [14]
De rechtbank leidt hieruit af dat de auto’s dus niet naar het ingevulde adres gingen maar naar Berlijn. Ook wordt er bij meerdere gelegenheden gesproken over de prijsvorming en vraag van auto’s in Berlijn. [15]
Op 11 april 2018 vindt er een WhatsApp-chatbericht plaats tussen verdachte en [naam 2] : [16]
[verdachte] : "Hoe ging het met [naam 7] "
[naam 2] : "Hij probeert om [naam 8] zsm in de lucht te krijgen. En komt volgende week een auto halen. We gebruiken nu even een andere by zodat de autos weg kunnen."
In april 2018 stuurt verdachte de volgende berichten naar [naam 9] : [17]
[verdachte] : Kan noch nicht kaufen
[verdachte] : Geine geverbe
[verdachte] : Geine geverbe!
[verdachte] : Noch geine goote geverbe!
[verdachte] : Vreuind [naam 7] moest alte geverbe sauber machen anders kan dir and [naam 10] nicht meer kaufen
Hetgeen de Fiod interpreteert als: “Bedrijf weer goed? Morgen. Kan nog niet kopen. Geen bedrijf. Geen bedrijf! Nog geen goed bedrijf! Vriend [naam 7] moet oude bedrijf zuiver maken anders kunnen jij en [naam 10] niet meer kopen.”
Uit whatsappgesprekken van 20 oktober 2018 waarin [naam 9] met [naam 11] (exportmedewerker) het volgende schrijven over zes voertuigen met kentekens [kenteken] , [kenteken] , [kenteken] , [kenteken] , [kenteken] en [kenteken] : “Nexte mahle besser readen mit firma. Kann keine adresse van DE”. Hetgeen de Fiod interpreteert als: “Volgende keer beter met het bedrijf praten. Er kunnen geen adressen van Duitsland”. [medeverdachte 1] factureert aan het Italiaanse bedrijf [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ) deze voertuigen. [18]
Uit bovenstaande berichten leidt de rechtbank af dat er een probleem is met het bedrijf dat [naam 9] opgeeft. Opmerkelijk is dat uit de administratie blijkt dat na maart 2018 wordt gestopt met listen op [naam 8] en in april 2018 begint met listen op [bedrijf 6] .
Op 3 maart 2019 en op 3 mei 2019 wordt er in Whatsapp gesprekken met [naam 9] gesproken over het invullen van CMRs voor vervoer aan [naam 12] , die aangepast moeten worden of kloppend gemaakt moeten worden met verkopen in het kasboek. [19]
Er is een chat aangetroffen tussen [naam 2] en [naam 11] , waaruit blijkt dat twee CMRs op 5 en 6 februari een probleem geven. [20]
[naam 11] : Oeiii
[naam 11] : Maar kijk jij hebt eentje ingevuld en ik ook®
[naam 11] : Ff veranderen?
[naam 2] : Ja klopt ik heb van die van jou de 15e gemaakt
[naam 11] : Heb er wel ook eentje op 12 gezet he
[naam 2] : Ja 3 dagen
[naam 2] : Moet kunnen
[naam 11] : Want zag in kasboek dat er eentje ook 5-2 was gekocht waar nog geen datum bij stond
De CMRs met de data 5 en 6 februari 2019 moesten gewijzigd worden in 12 en 15 februari.
Op 1 november 2017 delen [naam 11] en [naam 2] een vervoersverklaring via WhatsApp. [21] Op deze vervoersverklaring vindt er een bepaalde goederenstroom plaats. Op de vervoersverklaring is zichtbaar dat op één trailer acht auto's worden vervoerd, vier auto's van de acht zijn gefactureerd aan [naam 8] (Rome, Italië) en de overige vier auto’s zijn gefactureerd aan [bedrijf 7] (Berlijn, Duitsland).
Een Berlijns kenteken [kenteken] op naam van [naam 6] (bijnaam: [naam 6] ) werd op 21 en 22 mei 2019 gescand door de mobiele scan-apparatuur (ANPR) welke stonden opgesteld bij [bedrijven] . [22]
In de chat met verdachte schrijft [naam 6] dat hij in Berlijn is. [23] Bij de introductie van het Italiaanse bedrijf [bedrijf 8] in 2017 vraagt [naam 6] aan verdachte of het (bedrijf) goed is, omdat hij ( [naam 6] ) iemand moet betalen voor het gebruik van het bedrijf. Als antwoord op gestuurde documenten en een spraakbericht vraagt verdachte om een e-mailadres, een telefoonnummer en € 5.000,- per bank.
In maart 2018 is er een probleem. [24] [naam 6] kan volgens verdachte niet kopen, omdat er geen bedrijf is volgens verdachte. In de chat schrijft [naam 6] : "
Ich chiken [naam 2]". Dat de Fiod interpreteert als: “ik stuur het naar [naam 2] ” of “ik zal het checken met [naam 2] ”. Daarna worden de auto's gefactureerd aan een nieuw Italiaans bedrijf genaamd [naam 12] .
De naam [naam 13] komt, onder andere, naar voren in onderstaande chat tussen [naam 11] en [naam 2] . [25]
[naam 2] : Maar komt [naam 13]
[naam 11] : Jaa dus we gaan wel even kijken hoe of wat
[naam 11] : Komt goed
[naam 2] : Oké maar kiest ie nu wel 8 auto’s voor [bedrijf 9]
[naam 11] : Nee [bedrijf 10] t luke [naam 14] niet hij wil nieuwe autos ofzo
[naam 11] : Maar daar bemoei ik me niet mee
[naam 2] : Is [bedrijf 9] nog actief
[naam 11] : Ja
[naam 2] : Top
In een andere chat stuurt [naam 14] aan de prive-telefoon van [naam 2] een foto van een overzicht, waarop zeven kentekens zichtbaar zijn. [26] Ongeveer 30 minuten later reageert [naam 2] als volgt:
"Zitten 4 vd andere by op".De kentekens op het overzicht zijn gefactureerd aan [bedrijf 9] en aan [bedrijf 10] .
Op 9 februari 2018 stuurt de Belastingdienst een e-mail naar de fiscaal adviseur [adviseur] met door de Belastingdienst ontvangen SCAC-informatie uit het buitenland. In de brief staat onder meer dat de informatie zijns inziens signalen geeft dat er misstanden zijn bij de genoemde afnemers. De genoemde afnemers zijn: [bedrijf 7] in Berlijn, [naam 8] in Italie, [naam 15] in Italie, [bedrijf 11] in Italië, [bedrijf 12] in Bulgarije; [bedrijf 8] in Italie. [27] Aan twee bedrijven werd al niet meer gefactureerd, met twee bedrijven is de facturatie hierna gestopt en met twee bedrijven is de facturatie doorgegaan. [28] Uit het dossier blijkt ook dat [medeverdachte 2] . en [medeverdachte 1] met de tussenpersonen, die voor deze bedrijven kochten, gewoon door zijn gegaan met handelen (voor andere bedrijven). [29]
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de auto’s waarover gesproken wordt bestemd waren voor bedrijven gevestigd te Berlijn terwijl op de vervoersverklaringen een andere bestemming werd ingevuld en aan bedrijven op andere bestemmingen werd gefactureerd. Ook is gebleken dat data van de vervoersbestemmingen worden aangepast. Verdachte controleert bedrijven of deze “goed” zijn en indien dat niet zo is wordt aan een ander bedrijf verkocht, terwijl de verkoop met dezelfde tussenpersoon verloopt. Uit de chatgesprekken blijkt ook dat [naam 6] iemand anders betaalt voor het gebruik van bedrijf [bedrijf 8] .
Samengevat geldt het volgende. De geciteerde WhatsApp conversaties bestrijken niet de gehele tenlastegelegde periode, zijn niet gevoerd met dan wel over alle ‘tussenpersonen’ en betreffen al helemaal niet alle intracommunautaire transacties die in de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden. De rechtbank leidt uit deze gesprekken echter wel af dat verdachte en zijn medewerkers over prijzen en auto’s onderhandelden met deze ‘tussenpersonen’ en met hen ook tot afspraken kwamen, dat auto’s feitelijk een andere bestemming kregen dan op de CMR werd vermeld en dat verdachte en zijn medewerkers zich, met deze ‘tussenpersonen’ druk maakten over de bedrijven waaraan gefactureerd moest worden. Deze vaststellingen passen naadloos in het scenario dat deze tussenpersonen de daadwerkelijke kopers waren en dat de bedrijven waaraan gefactureerd is er slechts tussen geschoven zijn om de eerdergenoemde papieren werkelijkheid te creëren. Dit wordt bevestigd in de informatie uit de SCAC verzoeken. [30] Hieruit komt naar voren dat geen van de bedrijven waaraan gefactureerd intracommunautaire verwervingen heeft aangegeven en dat ze nagenoeg allemaal de kenmerken hebben van een missing trader.
Tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand is een niet bij de belastingdienst of FIU bekende administratie gevonden waarin bedragen en bijnamen van de ‘tussenpersonen’ zijn vermeld, elk met zijn eigen tabblad. In deze administratie bevinden zich lijsten waar de auto’s op staan, gekoppeld aan de ‘tussenpersonen’. [31]
Op grond van de onderliggende documenten, de uitgelezen chatgesprekken, de informatie uit de SCAC-verzoeken en de aangetroffen schaduwadministratie kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de auto’s in werkelijkheid zijn verkocht aan de ‘tussenpersonen’ en niet aan de in de facturen genoemde bedrijven. Gelet op het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders dat de ‘tussenpersonen’ de feitelijke kopers waren. Van geen enkel bedrijf waaraan is gefactureerd kon worden vastgesteld dat de auto’s daadwerkelijk aan deze bedrijven zijn geleverd. Er werd gefactureerd aan totaal inwisselbare bedrijven en vervoersverklaringen werden aangepast, kennelijk om de goederenstroom overeen te laten komen met de administratie.
Conclusie ten aanzien van feit 2 (valse facturen en bedrijfsadministratie)
De rechtbank heeft hiervoor geconcludeerd dat het niet anders kan dan dat de tussenpersonen de feitelijke kopers zijn. De onder 2 tenlastegelegde facturen [32] zijn dan ook naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de waarheid opgemaakt en worden als vals aangemerkt. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank ook dat de onder feit 2 tenlastegelegde bedrijfsadministratie valselijk is opgemaakt, door in die administratie opzettelijk valselijk opgemaakte facturen op te nemen.
Conclusie en nadere overwegingen ten aanzien van feit 1 (onjuiste aangiften omzetbelasting)
[medeverdachte 2] . en [medeverdachte 1] als haar opvolger hebben over de periode januari 2017 tot en met juli 2019 de aangiften omzetbelasting digitaal ingediend bij de Belastingdienst. [33] Het betreft kwartaalaangiften en maandaangiften. De rechtbank heeft zoals hiervoor overwogen vastgesteld dat de tenlastegelegde facturen die betrekking hebben op de hiervoor genoemde schijnhandel, vals zijn. Nu deze facturen ten grondslag liggen aan de aangiften omzetbelasting die zijn ingediend, zijn de aangiften omzetbelasting onjuist.
Wetenschap
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bewijsmiddelen, in samenhang bezien, vast dat verdachte onderdeel was van nagenoeg alle onderdelen van de BTW-fraude. De rechtbank overweegt dat het door verdachte ter zitting opgeworpen scenario dat de feitelijke kopers geen kopers, maar bemiddelaars zijn, niet wordt ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Het kan niet anders dan dat verdachte hiervan wist. Omdat verdachte wist dat de feitelijke kopers niet de kopers waren aan wie gefactureerd werd, wist verdachte dus ook dat die facturen vals waren. Die facturen lagen vervolgens weer ten grondslag aan de aangiften en dat maakte die aangiften onjuist. De rechtbank constateert dat sprake was van een vooropgezet plan.
Feitelijk leidinggeven ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde gedragingen
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [medeverdachte 2] . en [medeverdachte 1] plegen van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde gedragingen. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte, ook ter zitting, [34] volgt dat hij gedurende deze periode verantwoordelijk is geweest voor de dagelijkse bedrijfsvoering en aldus zowel op papier als feitelijk eindverantwoordelijk was.
Het voorwaardelijke getuigenverzoek
Het voorwaardelijke getuigenverzoek wordt afgewezen. Dit omdat de noodzaak tot het horen van de verzochte getuigen niet is gebleken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
Feit 1.
[medeverdachte 2] . en [medeverdachte 1] in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2019 in Nederland telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van [medeverdachte 2] . over de maanden:
-in het jaar 2017:
-januari (2-DOC-171, p. 8-10) en
-februari (2-DOC-171, p. 11-13) en
-maart (2-DOC-171, p. 14-16) en
-april (2-DOC-171, p. 17-19) en
-mei (2-DOC-171, p. 20-22) en
-juni (2-DOC-171, p. 23-25) en
-juli (2-DOC-171, p. 26-28) en
een aangiften voor de omzetbelasting ten name van [medeverdachte 1] over de kwartalen en de maanden:
-in het jaar 2017:
-in het derde kwartaal (2-DOC-170, p. 13-15) en
-oktober (2-DOC-386, p. 2-3)
-november (2DOC-386, p. 4-5)
-december (en/of het vierde kwartaal) (2-DOC-170, p. 16-18) en
-in het jaar 2018:
-januari (2-DOC-170, p. 19-21) en
-februari (2-DOC-170, p. 22-24) en
-maart (2-DOC-170, p. 25-27) en
-april (2-DOC-170, p. 28-30) en
-mei (2-DOC-170, p. 31-33) en
-juni (2-DOC-170, p. 34-36) en
-juli (2-DOC-170, p. 37-39) en
-augustus (2-DOC-170, p. 40-42) en
-september (2-DOC-170, p. 43-45) en
-oktober (2-DOC-170, p. 46-48) en
-november (2-DOC-170, p. 49-51) en
-december (2-DOC-170, p. 52-54) en
-in het jaar 2019;
-januari (2-DOC-170, p. 55-57) en
-februari (2-DOC-170, p. 58-60) en
-maart (2-DOC-170, p. 61-63) en
-april (2-DOC-170, p. 64-66) en
-mei (2-DOC-170, p. 67-69) en
-juni (2-DOC-170, p. 70-72)
telkens onjuist heeft gedaan, immers hebben [medeverdachte 2] . en [medeverdachte 1] telkens in de ingeleverde aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting laten opgeven, waardoor het totaal te betalen bedrag telkens onjuist was, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde bekentenis is gegeven. geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Feit 2.
[medeverdachte 2] . en [medeverdachte 1] in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2019 in Nederland, geschriften, te weten:
een factuur met factuurnummer 2017/058683 van [medeverdachte 2] ., gericht aan [bedrijf 13] d.d. 20 april 2017 (2-DOC-525, p. 7/18) en;
– een factuur met factuurnummer 2018/105440 d.d. 10 oktober 2018 (2-DOC-467, p. 10/39) en
– een factuur met factuurnummer 2018/105438 d.d. 10 oktober 2018 (2-DOC-467, p. 11/39) en
– een factuur met factuurnummer 2018/105436 d.d. 10 oktober 2018 (2-DOC-467, p. 12/39) en
– een factuur met factuurnummer 2018/105459 d.d. 11 oktober 2018 (2-DOC-467, p. 16/39) en
– een factuur met factuurnummer 2018/105477 d.d. 11 oktober 2018 (2-DOC-467, p. 19/39) en
– een factuur met factuurnummer 2018/105555 d.d. 17 oktober 2018 (2-DOC-467, p. 29/39) en
van [medeverdachte 1] gericht aan [bedrijf 6] en;
een factuur met factuurnummer 2019/108983 van [medeverdachte 1] gericht aan [naam 12] d.d. 19 juni 2019 (2-DOC-509, p. 1/19) en;
een factuur met factuurnummer 2019/107734 d.d. 25 maart 2019 en een factuur met factuurnummer 2019/108138 d.d. 18 april 2019 van [medeverdachte 1] , gericht aan [bedrijf 10] . (2-DOC-343) en;
een factuur met factuurnummer 2018/102182 d.d. 5 februari 2018 van [medeverdachte 1] , gericht aan [bedrijf 14] (2-DOC-526, p. 11/20) en;
een factuur met factuurnummer 2019/108636 d.d. 23 mei 2019 van [medeverdachte 1] gericht aan [bedrijf 15] . (2-DOC-526, p. 11/20) en;
een factuur met factuurnummer 2017/101095 d.d. 10 oktober 2017 en een factuur met factuurnummer 2017/101127 d.d. 12 oktober 2017 van [medeverdachte 1] , gericht [naam 7] (2-DOC-527, p. 3/29 en/of p. 6/29) en;
een factuur met factuurnummer 2018/104327 d.d. 24 juli 2018 van [medeverdachte 1] , gericht [bedrijf 12] (2-DOC-528, p.1/3) en;
een factuur met factuurnummer 2018/102406. D.d. 28 februari 2018 van [medeverdachte 1] , gericht aan [bedrijf 2] (2-DOC-529, p. 7/9) en;
een factuur met factuurnummer 2019/108490. d.d. 13 mei 2019 van [medeverdachte 1] , gericht aan [bedrijf 6] (2-DOC-530, p. 9/21) en;
de (bedrijfs)adminstratie,
die telkens bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, door:
op de factuur – in strijd met de waarheid – te vermelden als geadresseerde en/of afnemer [bedrijf 13] te [adres] (Bulgarije), terwijl in werkelijkheid de op de factuur vermelde auto is verkocht en/of geleverd aan een ander, te weten [naam 13] en zijn naam als geadresseerde tezamen met zijn vestigingsadres en/of (facturerings)adres op de factuur vermeld had moeten worden en;
op de facturen – in strijd met de waarheid – te vermelden als geadresseerde en/of afnemer [bedrijf 6] te [adres] (Italië), terwijl in werkelijkheid op de factuur vermelde auto is verkocht en/of geleverd aan een ander, te weten [naam 9] en zijn naam als geadresseerde tezamen met zijn vestigingsadres en/of (facturerings)adres op de factuur vermeld had moeten worden en;
op de factuur – in strijd met de waarheid- te vermelden als geadresseerde en/of afnemer [naam 12] te [adres] (PV) (Italië), terwijl in werkelijkheid de op de factuur vermelde auto is verkocht en/of geleverd aan een ander, te weten [naam 6] ( [naam 6] ) en zijn naam als geadresseerde tezamen met zijn vestigingsadres en/of factureringsadres op de factuur vermeld had moeten worden en;
op de facturen – in strijd met de waarheid- te vermelden als geadesseerde en/of afnemer [bedrijf 10] , te [adres] (Italië), terwijl in de werkelijkheid de op de facturen vemelde auto‘s zijn verkocht en/of geleverd aan (een) ander(en), te weten [naam 16] en/of [naam 4] en zijn/hun naam als geadresseerde(n) tezamen met zijn/hun vestigingsadres en/of (facturerings)adres op de facturen vermeld had moeten worden en;
op de factuur – in strijd met de waarheid- te vermelden als geadresseerde en/of afnemer [bedrijf 14] te [adres] (Portugal), terwijl in werkelijkheid de op de factuur vermelde auto is verkocht en/of geleverd aan een ander, te weten [naam 17] en zijn naam als geadresseerde tezamen met zijn vestigingsadres en/of (facturerings) adres op de factuur vermeld had moeten worden en;
op de factuur – in strijd met de waarheid- te vermelden als geadresseerden/of afnemer [bedrijf 15] te [adres] (Hongarije), terwijl in werkelijkheid de op de factuur vermelde auto is verkocht en/of geleverd aan een ander, te weten [naam 18] en zijn naam als geadresseerde tezamen met zijn vestigingsadres en/of (facturerings)adres op de factuur vermeld had moeten worden en;
op de facturen – in strijd met de waarheid- te vermelden als geadresseerde en/of afnemer [naam 7] te [adres] (Italië), terwijl in werkelijkheid op de facturen vermelde auto’s zijn verkocht en/of geleverd aan een ander, te weten [naam 19] zijn naam als geadresseerde tezamen met zijn vestigingsadres en/of(facturerings)adres op de facturen vermeld had moeten worden en;
op de factuur- in strijd met de waarheid- te vermelden als geadresseerde en/of afnemer [bedrijf 12] te [adres] (Bulgarije), terwijl in werkelijkheid de op de factuur vermelden auto is verkocht en/of geleverd aan een ander, te weten [bedrijf 12] en zijn naam als geadresseerde tezamen met zijn vestigingsadres en/of(facturerings)adres op de factuur vermeld had moeten worden en;
op de factuur- in strijd met de waarheid- te vermelden als geadresseerde en/of afnemer [bedrijf 2] te [adres] (Italië), terwijl in werkelijkheid de op de factuur vermelde auto is verkocht aan een ander, te weten [naam 1] en zijn naam als geadresseerde tezamen met zijn vestigingsadres en/of (facturerings) adres op de factuur vermeld had moeten worden en;
op de factuur – in strijd met de waarheid – te vermelden als geadresseerde en/of afnemer [bedrijf 6] te [adres] (Italië), terwijl in werkelijkheid de op de factuur vermelde auto is verkocht en/of geleverd aan een ander, te weten [naam 10] en zijn naam als geadresseerde tezamen met zijn vestigingsadres en/of (facturerings)adres op de factuur vermeld had moeten worden en;
voornoemde valse facturen in de (bedrijfs)administratie op te (laten) nemen,
met het oogmerk om deze facturen en de bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een eventuele bewezenverklaring rekening moet worden gehouden met de mate van negatieve publiciteit ten aanzien van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting van [medeverdachte 2] . en [medeverdachte 1] en aan het opmaken van valse facturen en een valse bedrijfsadministratie. Daarmee hebben deze vennootschappen zich schuldig gemaakt aan belastingfraude. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingontduiking kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraude kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
Voor een werkbare samenleving is het van essentieel belang dat men in het maatschappelijk verkeer vertrouwen kan stellen in de juistheid van bepaalde geschriften. Door gebruik te maken van valse stukken, heeft verdachte het vertrouwen dat aan de inhoud van de stukken mag worden ontleend, geschaad. Door aldus te handelen heeft verdachte ertoe bijgedragen dat de overheid te weinig inkomsten uit belastingen heeft genoten.
Uit het FIOD-onderzoek komt naar voren dat in de tenlastegelegde periode voor circa 47.7 miljoen euro is gefactureerd aan katvangerbedrijven dan wel missing traders, waarbij ten onrechte aangifte is gedaan tegen het nultarief. De rechtbank gaat ervan uit dat het belastingnadeel als gevolg van deze fraude aanzienlijk is, maar hoe hoog dit nadeel is kan op basis van het dossier dat voorhanden is niet worden vastgesteld. In het dossier wordt wel gesuggereerd dat er auto’s als marge-auto zijn verkocht, waarbij in een ander Unieland een te laag BTW-bedrag is afgedragen, maar dat is niet vastgesteld. De auto’s zijn simpelweg uit beeld verdwenen. Ook het voordeel dat verdachte en zijn vennootschappen hebben gehad bij deelneming aan deze fraudeketen kan niet worden vastgesteld.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Publiciteit
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte en zijn bedrijven ten prooi zijn gevallen aan veel negatieve publiciteit in de media. Verdachte ondervindt hiervan nog altijd last. Gelet op deze over verdachte in de media geuite veronderstellingen en de impact die deze publiciteit heeft gehad zal de rechtbank de media-aandacht in strafverminderende zin een rol laten spelen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De doorzoeking van het bedrijfspand van verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De doorzoeking vond plaats op 1 juli 2019. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 1 juli 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van 3 jaar en 5 maanden. Omdat in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 17 maanden.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gezien de ernst van de feiten en de omvang van de fraude kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Nu de overschrijding van de redelijke termijn voor een deel niet is toe te rekenen aan de verdachte en de media-aandacht bovengemiddeld is geweest, zal de rechtbank daarmee in het voordeel van verdachte rekening houden bij de strafbepaling.
Alles afwegend vindt de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1
STK Pistool Traangas in opbergdoos.
Nu dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 68 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1
STK Pistool Traangas in opbergdoos.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. B. Vogel en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Nieuwenhuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.2-AD-001, p 7 en 8 en 2-AMB-001 en 2-ZD-001, p. 5/1249
3.2-ZD-001, p.8/1252
4.2-AD-001, p. 3/1226
5.AMB-035, p. 3/1555
6.2-ZD-001 p. 16/1260, 2-AMB-035 p. 4-5/ 1556-1557 en 2-DOC 532-533 en 2-DOC 041 en 042en 2-AMB-053 ( pvb onderbouwing classificatie missing traders)
7.2-ZD-001 p. 59-62/ 1303-1305
8.2-AMB-035 (pvb feitelijke kopers), p. 1-75/ 1553-1627
9.2-AMB-035, p. 70/ 1622
10.2-ZD-001, p. 52/1296. 25.691 en 2-AMB-035, p. 70-71/ 1622-1623
11.2-DOC-529, p. 2/5890
12.2-AMB-035, p. 71/1623 en 2-Doc-192, p. 19.763,.
13.2-DOC-192, p. 20.290, 2-AMB-35, p. 30/1582;
14.2-ZD-001, p. 37/1281, 2-AMB-035, p. 20/1572 en 2DOC-419, p.13
15.2-AMB-035, p. 30/1582, 2-Doc-192, p. 37/2589, 2-Doc-192 p. 3551, p. 70/1622. 2D0C-192 pp. 25.805 2D0C-192 pp. 25.861 200C-496 pp. 6 van 9
16.2DOC-217
17.2DOC-127 P. 3
18.2-DOC-467
19.2-AMB-027, p. 10/1425.
20.2-AMB-035, p. 21/1573, 2-Doc-66, p. 11.
21.2-AMB-035, p. 60/1613 /1566.
22.2-Doc-192 p. 35.708, p. 35.875 t/m 35.878 2-AMB-028.
23.2-Doc-430.
24.2-Doc-192 p. 31.368.
25.2-Doc-66, p. 5-6.
26.2-Doc-192 p. 28.278.
27.2-AMB-035, p. 19/1571, p. 66/1618, 2-Doc-336.
28.2-AMB-042, p. 15/1680.
29.2-ZD-001, p. 15/1259.
30.2-AMB-053
31.2-DOC-327, p. 4137-4160
32.2-Doc- 525, p. 7 ev, 2-DOC-467, p. 10 e.v., 2-Doc-509, p 1 ev, 2-Doc-524 p. 1 e.v., 2-Doc-343, 2-Doc-526, p. 11 e.v., 2-Doc, 527, p. 3 e.v., 2-Doc-528, p. 1 ev, 2-Doc-529 p. 7 e.v. en 2-Doc-530, p. 9 e.v.
33.2-Doc-171 p. 8 e.v., 2-Doc-170, p. 13 e.v., 2-Doc-386, p. 2 e.v.
34.Proces-verbaal ter terechtzitting van 20 oktober 2022.