ECLI:NL:RBAMS:2022:7083

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
13/308979-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling en poging tot zware mishandeling in Amsterdam

Op 1 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 24-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten. De man werd veroordeeld tot 120 dagen gevangenisstraf, waarvan 30 dagen voorwaardelijk. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 13 november 2021 en 21 juni 2022. Tijdens een feestje in Amsterdam sloeg de verdachte een beveiliger tegen de kaak en gebruikte hij een fles om een andere man, [slachtoffer 2], te verwonden. Daarnaast mishandelde hij zijn schoonvader, [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en aan mishandeling van [slachtoffer 3]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat er zwaar lichamelijk letsel was toegebracht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/308979-21 (Promis)
Datum uitspraak: 1 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.N.A. Brouns naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij
1.
primair: op 13 november 2021 te Amsterdam opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] ;
subsidiairis dit ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer 1] ;
meer subsidiairis dit ten laste gelegd als het mishandelen van die [slachtoffer 1] ;
2.
primair: op 13 november 2021 te Amsterdam poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] door met een fles tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan;
subsidiairis dit ten laste gelegd als het mishandelen van die [slachtoffer 2] ;
3.
primair: op 21 juni 2022 te Amsterdam poging tot het opzettelijk toebrengen zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 3] door een glas naar het hoofd van die [slachtoffer 3] te gooien of hem te slaan;
subsidiairis dit ten late gelegd als het mishandelen van die [slachtoffer 3] .
ÁG113061607539,È
G113061607539
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Uit het dossier volgt niet dat [slachtoffer 1] blijvend letsel heeft overgehouden. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Ook volgt uit het dossier niet dat verdachte een glas richting aangever [slachtoffer 3] heeft gegooid. Daarmee kan niet worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij aangever [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Verdachte moet daarom voor het onder feit 3 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, het onder feit 2 primair ten laste gelegde en het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 primair heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van verdachte en de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Deze worden ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] en het door verbalisant bij [slachtoffer 2] waargenomen letsel. Gelet daarop kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en aan [slachtoffer 2] .
Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte heeft bekend zijn schoonvader, [slachtoffer 3] , één stoot te hebben gegeven. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de aangifte van [slachtoffer 3] . Daarom kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 3] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Hoewel verdachte door het geven van een vuistslag aan aangever [slachtoffer 1] wellicht het opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn of letsel, is niet gebleken dat verdachte het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het onder feit 1 primair ten laste gelegde kan daarom niet worden bewezen. Voorts heeft verdachte met het geven van één vuistslag niet bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel aanvaard waardoor ook de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding op het lijf van zijn neef waartegen hij zijn neef moest beschermen. Nu verdachte uit noodweer heeft gehandeld kan het ten laste gelegde feit niet worden bewezen en moet verdachte van de mishandeling worden vrijgesproken.
Verdachte heeft ontkend een fles of een ander voorwerp naar aangever [slachtoffer 2] te hebben gegooid. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door zijn ex-partner. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 2.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een glas richting aangever [slachtoffer 3] zou hebben gegooid. Daarom kan de onder feit 3 primair ten laste gelegde poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet worden bewezen.
Verdachte heeft bekend aangever [slachtoffer 3] een klap te hebben gegeven. De verdediging is van mening dat verdachte een beroep op noodweer toekomt nu sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval op het lijf van zijn vader waartegen verdachte zijn vader moest beschermen. Daarmee kan de ten laste gelegde mishandeling niet worden bewezen waardoor verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak van het onder feit 1 primair en het onder feit 3 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder feit 1 primair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Niet is komen vast te staan dat aangever [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft ondervonden. Daardoor kan het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet worden bewezen en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht ook niet bewezen hetgeen onder feit 3 primair is ten laste gelegd. Verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken. Op de geluidsopname van de schermutseling is op 7.48 minuten een klap te horen en enige tijd daarna, op 8.01 minuten, is glasgerinkel hoorbaar. Dit past veeleer bij de verklaring van verdachte en de verklaring van zijn ouders, te weten dat het glas tijdens de schermutseling stuk op de grond is gevallen, dan bij de verklaring van aangever [slachtoffer 3] , zijn partner, zijn zoon en stiefdochter, te weten dat de schermutseling begon met het gooien van een glas tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 3] . Nu niet vast staat dat verdachte een glas tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 3] heeft gegooid kan niet worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij aangever [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Verdachte wordt daarom van feit 3 primair vrijgesproken.
3.4.2
Het oordeel over het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte, de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van [getuige 1] het volgende vast.
Verdachte heeft op 13 november 2021 [slachtoffer 1] met gebalde vuist in het gezicht geslagen. [slachtoffer 1] heeft daarover verklaard dat hij met zijn rug naar een persoon toestond die uit het niets met één enkele vuistslag hem op de kaak raakte waarna het bloed direct uit de bovenlip begon te stromen. Getuige [getuige 1] zag dat verdachte een vuist maakte en daarmee [slachtoffer 1] in het gezicht raakte.
Door met een zwaaiende beweging met gebalde vuist [slachtoffer 1] van achter met volle kracht tegen de kaak te slaan heeft verdachte bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat daardoor bij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan..
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen.
3.4.3.
Het oordeel over het onder feit 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] , de verklaring van [getuige 1] en [slachtoffer 1] en de bevindingen van de verbalisant ter plaatse het volgende vast.
[getuige 1] heeft gezien dat verdachte een fles in de nek van [slachtoffer 2] stuk sloeg. Ook [slachtoffer 1] zag dat NN1 (de rechtbank begrijpt verdachte) een fles stuk sloeg op de nek van een jongen. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard een harde klap op zijn achterhoofd te hebben gekregen. Kort daarna voelde hij aan zijn achterhoofd en zag hij overal bloed. De ter plaatse verschenen verbalisant zag op het achterhoofd van [slachtoffer 2] meerdere sneetjes.
De rechtbank is van oordeel dat dit is ontstaan doordat [slachtoffer 2] door verdachte op het achterhoofd is geslagen met een fles.
Door met een fles aangever [slachtoffer 2] op het achterhoofd te slaan heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 2] .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 2 primair ten laste gelegde bewezen.
3.4.4.
Het oordeel over het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde
Verdachte heeft bekend zijn schoonvader een vuistslag op zijn oog te hebben gegeven. De verdediging stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu hij zijn vader moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waardoor hem een beroep op noodweer toekomt.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, volgens artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of eens anders lijf, eerbaarheid of goed.
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat verdachte tijdens het gesprek opstond en zijn vuisten balde. De zoon van aangever heeft verklaard dat verdachte opstond en voorovergebogen tegen aangever begon te praten. Dat het verdachte was die als eerste opstond wordt bevestigd door de vader van verdachte en door verdachte zelf. De vader van verdachte heeft verder verklaard dat hij zijn zoon tot kalmte maande. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de -eerste- agressor was. Het beroep op noodweer slaagt daarom niet. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het mishandelen van [slachtoffer 3] .
Nu het beroep op noodweer niet slaagt, acht de rechtbank gelet op het voorgaande het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
op 13 november 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer 1] met kracht en met gebalde vuist (van achter) tegen diens gezicht heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
op 13 november 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] met kracht met een fles op het achterhoofd, althans op het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde
op 21 juni 2022 in Nederland, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] (met kracht) tegen het hoofd te stompen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 116 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten met een proeftijd van 2 jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie vordert dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen verzoekt de raadsvrouw de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft ruim drie maanden in voorarrest gezeten en is daardoor zijn werk verloren. Uit het contact met de reclassering blijkt dat verdachte actief meewerkt en zijn afspraken nakomt. De verdediging verzoekt dat aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest wordt opgelegd in combinatie met een voorwaardelijk deel met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in een uitgaansomgeving. Hij heeft daarbij een beveiliger met volle kracht tegen de kaak geslagen en een fles stuk geslagen tegen het achterhoofd van een andere aanwezige. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die slachtoffer of getuige waren van het geweld. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn schoonvader. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van een ander. Hij heeft zijn agressie niet onder controle en lijkt vrij snel getriggerd te zijn geweld te gebruiken in situaties waarin hij meent dat hijzelf of zijn naasten worden bedreigd. .
Bij het bepalen van de (hoogte van de) op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Verdachte heeft een blanco strafblad. Uit de houding van verdachte ter zitting en bij de reclassering blijkt dat verdachte zich bewust is van de ernst van de feiten en daar ook verantwoordelijkheid voor wil nemen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn studie wil afronden en mee wil werken aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte heeft zijn leven op de rit en een straf die verdere detentie inhoudt zou daarbij de positieve weg waarop verdachte zich bevindt doorkruisen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 11 november 2022 waarin de reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan enkele bijzondere voorwaarden gekoppeld waarbinnen verdachte kan worden begeleid. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte begeleiding en hulp krijgt om recidive te voorkomen en zal daarom aan verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen met daaraan gekoppeld de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van honderdtwintig dagen waarvan dertig dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft gezeten met een proeftijd van twee jaar opleggen. Daarbij zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd die de reclassering heeft geadviseerd in voornoemd rapport. De bijzondere voorwaarden zal de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaren zodat het toezicht en de behandeling direct van start kan gaan. De rechtbank komt tot een hoger onvoorwaardelijk deel dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank ook rekening houdt met de vier dagen die verdachte ten aanzien van de eerste twee feiten in verzekering heeft gezeten.

8.Beslag

Onder verdachte is een geldbedrag van € 1.988,80 in beslag genomen.
Dit geldbedrag dient aan verdachte te worden teruggegeven.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient de worden vrijgesproken en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (13 november 2021).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering te matigen omdat er geen glas is gegooid en de vordering deels ziet op niet ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 3] .
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar bilijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 juni 2022).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 primair:
telkens poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich (uiterlijk) op 2 december 2022 tussen 09:00 en 12:00 uur melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door de GGZ Noord Holland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van het onder veroordeelde in beslaggenomen geldbedrag van € 1.998,80.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 750,00 (zevenhonderdvijftig) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 250,00 (tweehonderdvijftig) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2022.