ECLI:NL:RBAMS:2022:7076

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
C/13/724487 / KG ZA 22-918
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting lidmaatschap van een volkstuinvereniging door een kind van een lid na opzegging door de vereniging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een volkstuinvereniging. De man, eiser, vorderde de voortzetting van het lidmaatschap van zijn 80-jarige moeder, die sinds 2003 lid was van de vereniging, na de opzegging van haar lidmaatschap door de vereniging. De vereniging had het lidmaatschap opgezegd op basis van verschillende incidenten en het gebrek aan medewerking van de moeder aan het bestuur. De moeder had eerder in een kort geding al een vonnis gekregen waarin zij werd veroordeeld om haar tuin te ontruimen. Eiser stelde dat hij als partnerlid het lidmaatschap van zijn moeder kon voortzetten, maar de vereniging betwistte dit en stelde dat hij niet voldeed aan de statutaire eisen voor partnerleden. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet als partnerlid kon worden aangemerkt, omdat hij geen partner maar een kind van de moeder was. Ook werd geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden om als kind in de plaats van zijn moeder te treden, omdat hij niet als lid of kandidaat-lid in de administratie van de vereniging stond. De vorderingen van eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/724487 / KG ZA 22-918 EAM/MAH
Vonnis in kort geding van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 1 november 2022,
advocaat mr. P.H. Visser te Wormerveer,
tegen
de vereniging
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
vrijwillig verschenen,
advocaat mr. S. Yntema te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Vereniging worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
De Vereniging is vrijwillig verschenen op 10 november 2022, nadat was gedagvaard tegen 9 november 2022 en de zitting was verzet naar 10 november 2022. Tijdens de zitting heeft [eiser] de dagvaarding toegelicht. De Vereniging heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
  • [eiser] met mr. Visser;
  • aan de zijde van de Vereniging: [naam 1] (bestuurslid) met mr. Visser.
1.3.
Tenslotte is vonnis bepaald op 24 november 2022. De vonnisdatum is na de zitting, met bericht aan partijen, verzet naar vandaag.

2.De feiten

2.1.
De Vereniging heeft als doel het beheren van een of meer tuincomplexen. Zij huurt een stuk grond van de gemeente Amstelveen en verhuurt de in tuinen verdeelde percelen aan haar leden. Er zijn in totaal 185 percelen.
2.2.
De (80-jarige) moeder van [eiser] (hierna: [moeder] ) was sinds 2003 lid van de Vereniging en huurde sindsdien tuin [nummer] . Van medio 2005 tot 11 september 2021 is [moeder] voorzitter van de Vereniging geweest.
2.3.
Bij brief van 17 mei 2022 van het bestuur van de Vereniging is het lidmaatschap van [moeder] met onmiddellijke ingang opgezegd, op de grond dat van de Vereniging redelijkerwijs niet meer kan worden gevergd dat het lidmaatschap van [moeder] zal voortduren. Als feitelijke grondslag van dit besluit vermeldt de brief de volgende punten:
  • het weigeren van iedere medewerking ten aanzien van de overdracht aan het nieuwe bestuur in de dagen na 11 september 2021;
  • het handelen ten aanzien van perceel 76, zowel in het verleden als recentelijk;
  • het bestoken van het bestuur met brieven van verschillende juristen, waarin herhaaldelijk wordt gedreigd met rechtsmaatregelen;
  • het aanschrijven van de werkgever van een bestuurslid met valse en belastende verwijten;
  • diverse overige incidenten.
2.4.
[moeder] was het niet eens met de opzegging en weigerde tuin [nummer] en het zich daarop bevindende tuinhuisje te ontruimen. Daarop heeft de Vereniging haar in kort geding gedagvaard, waarna zij bij vonnis van 25 augustus 2022 is veroordeeld om, op straffe van dwangsommen, de tuin te ontruimen en ter beschikking te stellen van de Vereniging. Ook is zij veroordeeld om mee te werken aan taxatie van het tuinhuisje en om het tuinhuisje aan het bestuur van de Vereniging ter beschikking te stellen ten behoeve van een nieuw aan te wijzen kandidaat-lid tegen een aan [moeder] te betalen passende vergoeding.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft daartoe onder meer overwogen:
“5.9. De voorzieningenrechter begrijpt dat het bestuur met name zwaar heeft getild aan de wijze waarop [moeder] jarenlang het naast het door haar gehuurde perceel gelegen perceel [nummer] heeft beheerd, zonder dat degene op wiens naam die tuin werd gehuurd dat in haar belang achtte. Hoewel [moeder] betoogt dat zij over een volmacht beschikte om de tuin te beheren is op grond van e-mail correspondentie met de oorspronkelijke huurster [huurster] , voldoende aannemelijk dat [moeder] misbruik heeft gemaakt van de situatie door een lid dat al sinds 2006 woonachtig was in Frankrijk tegen haar wil in als lid van de vereniging betrokken te houden, kennelijk met het doel om te voorkomen dat de tuin naast haar door anderen wordt gebruikt. [moeder] heeft zich dit gepermitteerd terwijl zij in haar hoedanigheid van bestuurslid als geen ander moet hebben geweten dat er voor toewijzing van een tuin een wachtlijst van (op dit moment 42) aspirant-leden bestaat. [huurster] heeft verklaard dat de volmachten en de namens haar geschreven brieven haar onbekend zijn en niet door haar ondertekend. Kennelijk heeft [moeder] zich niet laten weerhouden om zich voor het bereiken van haar doel te bedienen van valse stukken. Dit gedrag hoefde het bestuur niet te accepteren.”
2.6.
De advocaat van [moeder] , mr. J. Oudendijk, heeft per e-mail van 30 augustus 2022 aan mr. Yntema bericht dat hij opdracht had hoger beroep in te stellen tegen het vonnis en heeft voorgesteld het vonnis niet uit te voeren hangende het hoger beroep. In de e-mail staat verder onder meer:
“Daarnaast heeft mijn cliënte mij erop gewezen dat haar zoon partnerlid is van tuin [nummer] . Ik treed graag in overleg hoe met een en ander om te gaan in het kader van het bovenstaande. (….)”
2.7.
[moeder] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 25 augustus 2022 en is een bodemprocedure gestart met als inzet vernietiging van het opzeggingsbesluit. Zij heeft de tuin en het tuinhuisje niet ter beschikking gesteld van de Vereniging.
2.8.
Bij brief van 4 oktober 2022 heeft [eiser] aan het bestuur van de Vereniging geschreven:
“Ik ben partner lid sedert 2012 van tuin [nummer] en wil dit op grond van artikel 7 lid 7 van de statuten voortzetten. Het lidmaatschap volgens artikel 7 der statuten is niet beëindigd. Mijn verzoek bereikt u derhalve tijdig en ik verwacht dat u contact met mij opneemt voor de afwikkeling c.q. omzetting.”
2.9.
Nadien heeft de Vereniging een aankondiging op het park verspreid, waarin staat:
"Ingeschreven kan worden op:
TUIN [nummer]
Met daarop ter overname een huisje en bijbehorende opstallen. De totale taxatieprijs bedraagt:
€ 7.193,00
Uw belangstellig kunt u gedurende 15 t/m 31 oktober 2022 richten aan het bestuur van [gedaagde] [e-mailadres]
De belangstellenden kunnen daarna het huisje bezichtigen en aansluitend inschrijven. Als u in de week daarna niets hoort, is het huisje naar iemand".
2.10.
[moeder] heeft bij brief van haar advocaat van 20 oktober 2022 de Vereniging erop gewezen dat deze ten onrechte geheel voorbij gaat aan het mede-lidmaatschap van [eiser] en gesteld dat tot verkoop van het tuinhuisje niet had mogen worden overgegaan zonder hem als partnerlid in de gelegenheid te stellen het lidmaatschap van tuin [nummer] over te nemen.
2.11.
Bij brief van 25 oktober 2022 heeft (de advocaat van) [eiser] aan de Vereniging verzocht het bijgevoegde en reeds door [moeder] en [eiser] ondertekende formulier "wijziging tenaamstelling" ter goedkeuring te ondertekenen en te retourneren. Op het formulier is met pen ingevuld dat met ingang van 1 september 2022 de tenaamstelling van tuin [nummer] wordt gewijzigd van [moeder] naar [eiser] . Ook is in de brief de Vereniging gesommeerd de gelegenheid tot inschrijving van derden voor tuin [nummer] en tot overname van de opstallen te staken.
2.12.
De Vereniging heeft niet aan het verzoek en de sommatie voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
Primair:
1. vervangende goedkeuring te verlenen in plaats van de goedkeuring van de Vereniging voor de wijziging tenaamstelling van de vorige eigenaar [moeder] op het voorgeschreven formulier "wijziging tenaamstelling" inzake de voortzetting door [eiser] van het lidmaatschap van tuin [nummer] met huisje en opstallen;
2. de Vereniging te verbieden tot verkoop aan een derde over te gaan van tuin [nummer] met huisje en opstallen (het perceel) zolang [eiser] (partner)lid is,
althanstotdat omtrent zijn aanspraken op grond van het in artikel 7 lid 7 van de Statuten vastgelegde recht om als kind van een lid in de plaats te treden van het voorgaande lid, in een hoofdprocedure rechtens onherroepelijk zal zijn beslist;
Subsidiair:
de Vereniging te veroordelen te gehengen en gedogen dat [eiser] zijn rechten
met betrekking tot de uitoefening van zijn lidmaatschap uitoefent,
althanstotdat daar in een hoofdprocedure ten gronde rechtens onherroepelijk over zal zijn beslist;
en de Vereniging te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] stelt daartoe dat verkoop door de Vereniging van het perceel aan een willekeurige gegadigde in strijd is met de statuten en onrechtmatig jegens [eiser] , waardoor hij in zijn belangen wordt geschaad. [eiser] wenst het - door de Vereniging beëindigde - lidmaatschap van de Vereniging voort te zetten en daarmee de uitoefening van de rechten met betrekking tot tuin [nummer] met opstallen. Hij meent daartoe gerechtigd te zijn, primair omdat hij sinds 2012 partnerlid is en subsidiair omdat hij als kind in de plaats mag treden van [moeder] .
3.3.
De Vereniging voert verweer. Zij voert aan dat dit kort geding onderdeel is van het ‘strijdplan’ van [moeder] , die zich ook na het vonnis van 25 augustus 2022 niet bij de opzegging wil neerleggen en diverse procedures aanhangig heeft gemaakt waarmee zij de Vereniging op hoge kosten jaagt.
[eiser] is geen partnerlid nu hij niet aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen voldoet, althans is zijn toelating non-existent of nietig, althans heeft hij zijn recht op voortzetting van het lidmaatschap van [moeder] verwerkt, althans is voortzetten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Als het de bedoeling was geweest dat [eiser] op enig moment de tuin van [moeder] zou overnemen, dan had hij net als alle andere tuinliefhebbers kandidaat-lid moeten worden en de contributie van € 40 per jaar moeten betalen om ten slotte als kind en kandidaat-lid conform artikel 7 lid 7 van de statuten van de Vereniging aanspraak te kunnen maken op de tuin van [moeder] . Dat heeft hij echter niet gedaan. Overigens: partnerleden betalen eenmalig € 20,00 registratiekosten, maar dat [eiser] dat betaald heeft blijkt ook niet. [eiser] is nooit geïnteresseerd geweest in de Vereniging of de tuin en laat zich met deze procedure voor het karretje van zijn moeder spannen. Het zou niet de eerste keer zijn dat [moeder] tijdens haar bestuursperiode met lidmaatschappen sjoemelt: zie r.o. 5.9 van het vonnis van 25 augustus 2022. [moeder] is bovendien toen uitkwam dat haar verhaal over [huurster] niet klopte, met een formulier op de proppen gekomen waaruit zou blijken dat de (met zijn gezin in [woonplaats] wonende) schoonzoon van [moeder] partnerlid zou zijn van de in Frankrijk wonende bejaarde mevrouw [huurster] , hetgeen buitengewoon onwaarschijnlijk is.
Aldus steeds de Vereniging.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vorderingen als die van [eiser] kunnen in kort geding worden toegewezen indien voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zijn standpunt zal volgen en indien van hem niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Aangezien de Vereniging niet aan [eiser] ’s eisen tegemoet wenst te komen en stelt tuin [nummer] aan een van de 45 wachtende kandidaat-leden ter beschikking te hebben gesteld, heeft [eiser] spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
4.3.
[eiser] stelt primair dat hij sinds 2012 partnerlid is van de Vereniging en daarom overeenkomstig artikel 7 lid 7 van de statuten het lidmaatschap van zijn moeder mag voortzetten. De Vereniging is het daar niet mee eens, omdat [eiser] niet voldoet aan de statutaire kwaliteitseisen voor partnerleden.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.5.
De volgende bepalingen van de statuten van de Vereniging zijn relevant:
- artikel 4 (Leden) lid 3:
“3. Een meerderjarige partner, met wie een in lid 2 bedoeld lid een gemeenschappelijke huishouding voert, kan met betrekking tot de tuin van het lid ook als lid tot de vereniging worden toegelaten. Een verzoek tot toelating van de partner als lid moet zijn ondertekend door het lid en de partner. Met “leden” worden in de statuten of reglementen de in lid 2 en 3 bedoelde leden bedoeld.”
- artikel 7 (Einde lidmaatschap) lid 7:
"7. Indien het lidmaatschap van het lid eindigt, kan de partner - tevens lid zijnde - met betrekking tot de tuin van het lid de huurovereenkomst voortzetten. Is de partner geen lid of beëindigt de partner ook het lidmaatschap, dan kan wat betreft die tuin de huurovereenkomst worden voorgezet door één kind van het lid, dat zelf reeds lid of kandidaat-lid van de vereniging is. (…)".
4.6.
Volgens artikel 4 van de statuten gelden de volgende kwaliteitseisen voor partnerleden: het moet gaan om a) een meerderjarige partner, b) met wie een lid een gemeenschappelijke huishouding voert, c) waarvoor een verzoek tot toelating van de partner als lid moet zijn ondertekend door het lid en de partner, d) op welk verzoek door de Vereniging positief is beslist. Eis d) volgt uit de zinsnede “kan (…) worden toegelaten”. Verder staat op het Aanmeldingsformulier Partnerlidmaatschap dat de kosten voor registratie eenmalig € 20,00 zijn.
4.7.
Onder “partner” wordt in het normale spraakgebruik een huwelijks- of andere levenspartner verstaan, niet een kind. Zo wordt het begrip ook gebruikt in de statuten, getuige het feit dat er in artikel 7 lid 7 van de statuten onderscheid wordt gemaakt tussen partners en kinderen. Voor partners van leden worden in lid 7 andere voorwaarden gesteld om het lidmaatschap te bereiken dan voor kinderen van leden. Deze uitleg wordt onderschreven door ‘AVVN samen natuurlijk tuinieren’ (voorheen Algemeen Verbond van Volkstuindersverenigingen in Nederland) in haar advies van 2 november 2022 aan de Vereniging. Voorshands moet op grond van een taalkundige uitleg dus worden aangenomen dat [eiser] niet voldoet aan het belangrijkste vereiste om als partner-lid te worden aangemerkt, hij is namelijk niet de partner maar een kind van [moeder] .
4.8.
[eiser] stelt dat hij door de Vereniging is geaccepteerd als partnerlid. Hij stelt dat hij het partner-lidmaatschap in november 2012 heeft aangevraagd en dat het bestuur deze aanvraag op of omstreeks 8 december 2012 heeft ingewilligd. Ter onderbouwing heeft hij zich beroepen op een e-mail van [naam 2] , voormalig penningmeester van de Vereniging, van 26 augustus 2022 aan [moeder] met als onderwerp “ [eiser] ”, luidende:
“Hoi [moeder] .
Ze moeten zoeken in de dozen op zolder als dat er nog is. Bon 18-11-2012 en loopt van 18-11-2012 tot 14-04-2013
Partnerlidmaatschap nr. [nummer] op 08-12-2012
[naam 3] tuin nr. [nummer] betaald €20.00
Kwitantie die moeten jullie dan hebben.
Ik hoop dat je hier iets mee kan.”
Ook heeft [eiser] een ledenlijst overgelegd gedateerd 27 januari 2018, waarop achter zijn naam staat: “ [nummer] ”.
4.9.
Door de Vereniging is niet weersproken dat de P in beide stukken duidt op een partnerlidmaatschap, maar zij stelt daar tegenover dat [eiser] niet als partnerlid in de ledenadministratie van de Vereniging voorkomt en dat zij bedoelde ledenlijst niet kent. De Vereniging betoogt dat [moeder] mogelijk tijdens haar bestuursperiode haar zoon als partnerlid heeft aangemerkt. Ook al zouden die ledenlijst en de e-mail van de voormalige penningmeester op zich wel kloppen, dit betekent volgens de Vereniging niet dat het partnerlidmaatschap ook geldig is. Alle bij de Vereniging bekende partner-leden zijn ook daadwerkelijk levenspartners van leden en geen kinderen, zo stelt de Vereniging. Verder voert zij aan dat in haar administratie geen betaling van de eenmalige registratiekosten van € 20,00 voor een partnerlidmaatschap van [eiser] te vinden zijn en zij heeft dat met een overzicht van contante boekingen 19 november 2012 tot en met 1 januari 2013 onderbouwd.
4.10.
Het standpunt van [eiser] wordt niet gevolgd. Het is opmerkelijk dat hij na de betwisting door (de advocaat van) de Vereniging niet een bestuursbesluit (waaruit blijkt dat hij is toegelaten als partnerlid) heeft overgelegd en een betaalbewijs van de eenmalige registratiekosten van € 20,00 (als er een kwitantie was zou die volgens de e-mail van [naam 2] in het bezit moeten zijn van [moeder] en [eiser] ). Maar ook als hij dat wel had gedaan, zou dit niet kunnen leiden tot toelating van [eiser] als partnerlid in strijd met de statuten. Als [eiser] inderdaad op genoemde ledenlijst uit 2018 vermeld staat als partner, dan is dat ten onrechte, aangezien hij geen partner is. Als in twee andere gevallen – in 2018 en in 2020, dus in de bestuursperiode van [moeder] - ook kinderen van leden als partnerlid zouden zijn aangemerkt, zoals [eiser] stelt (maar niet met stukken onderbouwt), maakt dat nog niet dat een en ander terecht is en dat hij nu als partnerlid door de Vereniging geaccepteerd moet worden.
4.11.
Daarbij moet opgemerkt worden dat het niet de eerste keer zou zijn dat [moeder] tijdens haar bestuursperiode met lidmaatschappen heeft gesjoemeld en zich daarbij zelfs van valse stukken heeft bediend: zie r.o. 5.9 van het vonnis van 25 augustus 2022 (2.5). Verder is het opmerkelijk dat [eiser] op de zitting de vraag of hij met zijn moeder heeft overlegd over het formulier "wijziging tenaamstelling” bevestigend heeft beantwoord en heeft verklaard dat hij met haar had besproken dat hij het lidmaatschap ging voortzetten “voor ons”, daarbij doelend op zijn moeder en hem. Het lijkt er al met al op dat moeder zich via haar zoon alsnog toegang wil verschaffen tot de tuin. Van de Vereniging kan, gelet op de hele voorgeschiedenis en met het oog op de sfeer op het park, niet gevraagd worden dat zij dat accepteert.
4.12.
[eiser] beroept zich, subsidiair, nog op zijn in artikel 7 lid 7 van de statuten vastgelegde recht om als kind van een lid in de plaats te treden van dat lid. Dat beroep gaat niet op, aangezien [eiser] op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de statutaire voorwaarde dat hij ‘zelf reeds lid of kandidaat-lid van de vereniging is’. Volgens de Vereniging staat [eiser] niet als lid of kandidaat-lid in de administratie en heeft hij niet het door kandidaat-leden te betalen inschrijfgeld en de contributie van € 40,00 per jaar betaald. Dat is door [eiser] niet weersproken.
4.13.
De conclusie is dat het voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter zal oordelen dat [eiser] geen partnerlid is en ook niet op andere gronden recht heeft op voortzetting van het lidmaatschap van [moeder] . De gevorderde vervangende goedkeuring zal daarom niet worden verleend. Ook het gevorderde verkoopverbod aan derden zal worden afgewezen . Uit het voorgaande volgt dat er evenmin grond is om de Vereniging te gebieden om te gehengen en gedogen dat [eiser] de aan het lidmaatschap verbonden rechten met betrekking tot tuin [nummer] en opstallen uitoefent, al dan niet totdat in een bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist, zoals [eiser] subsidiair vordert.
4.14.
Zowel de primaire als de (meer) subsidiaire vorderingen zijn dus niet toewijsbaar en [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Vereniging worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Vereniging tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MAH