ECLI:NL:RBAMS:2022:7061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
13/752270-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke feiten in Polen

Op 30 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 12 maart 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, een vrijheidsstraf van drie jaren en zes maanden moet ondergaan, zoals opgelegd in een arrest van de Poolse rechtbank. De zaak is behandeld op een openbare zitting op 16 november 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of er weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank concludeerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing was verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, maar vastgesteld dat deze niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon in hoger beroep vertegenwoordigd was door een advocaat.

Verder heeft de rechtbank de dubbele strafbaarheid van de feiten onderzocht en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de OLW. De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld, maar vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten voor een duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752270-19
RK nummer: 20/1447
Datum uitspraak: 30 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 maart 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 september 2019 door de
Regional Court in Gliwice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan sinds het verstrijken van deze termijn geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
Regional Court in Gliwicevan 14 oktober 2016 (IV K 223/15) en van een daarop volgend arrest van de
Court of Appeals in Katowicevan 11 september 2017 (II AKa 548/16) waarbij het vonnis van 14 oktober 2016 is aangepast.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het arrest van 11 september 2017 zijnde de beslissing in hoger beroep. Uit het dossier blijkt dat in hoger beroep de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld en dat daarbij de aanvankelijk opgelegde straf met 6 maanden is verminderd. Dat betekent dat de rechtbank de procedure in hoger beroep zal toetsen aan artikel 12 van de Overleveringswet. [1]
In hoger beroep is de verdachte niet in persoon verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Uit onderdeel d) van het EAB en uit de aanvullende informatie van 6 april 2020 blijkt dat het hoger beroep heeft plaatsgevonden op verzoek van de opgeëiste persoon, dat hij een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging bij het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de in artikel 12, aanhef en onder b, OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman stukken overgelegd met betrekking tot de huisvesting en het inkomen van de opgeëiste persoon. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de periode waarin de opgeëiste persoon gedetineerd heeft gezeten in Nederland buiten beschouwing te laten bij de beoordeling van de eerste voorwaarde, omdat de opgeëiste persoon al sinds 2012 in Nederland verblijft. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander en de overlevering te weigeren op grond van 6a OLW.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad voorafgaand aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waartoe hij bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 oktober 2018 is veroordeeld. Deze gevangenisstraf heeft hij van 31 januari 2018 tot 26 oktober 2018 uitgezeten. Een gevangenisstraf doorbreekt volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) een periode van ononderbroken rechtmatig verblijf voor de verwerving van duurzaam verblijfsrecht. [2] Nu niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dus niet is komen vast te staan dat hij duurzaam verblijfsrecht heeft verworven, is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling niet voldaan. De rechtbank verwerpt het verzoek van de raadsman.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander niet is voldaan. De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 7 november 2022 volgt dat de strafrechtelijke feiten ertoe kunnen leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Gliwice(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (
2.HvJ EU 16 januari 2014, C378/12, ECLI:EU:C:2014:13 (