Op 30 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 12 maart 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, een vrijheidsstraf van drie jaren en zes maanden moet ondergaan, zoals opgelegd in een arrest van de Poolse rechtbank. De zaak is behandeld op een openbare zitting op 16 november 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of er weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank concludeerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing was verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, maar vastgesteld dat deze niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon in hoger beroep vertegenwoordigd was door een advocaat.
Verder heeft de rechtbank de dubbele strafbaarheid van de feiten onderzocht en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de OLW. De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld, maar vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten voor een duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW.