ECLI:NL:RBAMS:2022:7058

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
C/13/718904 HA ZA 22-474
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijkende afspraken bij coronatesten en vertegenwoordigingsbevoegdheid

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2022, staat centraal of er afwijkende afspraken zijn gemaakt tussen de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, en de gedaagde, de Stichting Open Nederland (SON), met betrekking tot de uitvoering van een overeenkomst voor coronatesten in het kader van het programma 'Testen voor Toegang'. De eiseres had in 2021 een overeenkomst gesloten met SON voor het exploiteren van testlocaties, waarbij de vergoeding afhankelijk was van de openingstijden en het aantal testen. Na verzoek van SON om testlocaties op Ameland te openen, ontstond er onduidelijkheid over de facturering van de openingstijden, wat leidde tot een geschil over een factuur van € 97.500,-. De rechtbank oordeelt dat de eiseres gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de bevestiging van SON dat zij de openingstijden van een andere locatie mocht aanhouden voor de facturering. De rechtbank concludeert dat SON gehouden is de gemaakte afspraken na te komen en veroordeelt SON tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/718904 / HA ZA 22-474
Vonnis van 30 november 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. B.A.J. van Lammeren,
tegen
de stichting
STICHTING OPEN NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. K. van Kranenburg-Hanspians.
Partijen zullen hierna [eiseres] en SON worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 28 september 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die is gehouden op 8 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SON heeft in 2021 van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (hierna: VWS) de opdracht gekregen om een landelijk netwerk van corona-testlocaties op te zetten ten behoeve van het testprogramma dat bekend staat als ‘Testen voor Toegang’.
2.2.
[eiseres] is een bedrijf dat zich onder meer heeft toegelegd op het exploiteren van commerciële teststraten in met name Noord-Nederland.
2.3.
Op 26 mei 2021 hebben [eiseres] en SON een schriftelijke ‘overeenkomst testaanbieder’ gesloten, op basis waarvan aan [eiseres] 52 testafnameplekken op verschillende locaties in de regio Noord-Nederland zijn toegewezen (hierna: de overeenkomst).
2.4.
In de overeenkomst is bepaald dat de vergoeding voor [eiseres] bestaat uit een vaste vergoeding en een variabele vergoeding gerelateerd aan de openingstijden en het aantal testen per uur. Daarnaast is in de overeenkomst bepaald dat betaling plaatsvindt binnen dertig dagen na factuurdatum. Ook is in de overeenkomst bepaald dat [naam 2] de contactpersoon vanuit SON voor [eiseres] is.
2.5.
Eind juni 2021 is in de media en politiek ophef ontstaan over het gebrek aan testlocaties op de Waddeneilanden. SON heeft [eiseres] daarop verzocht om testafnameplekken op Ameland te openen. [eiseres] zou daartoe op een andere testlocatie een gelijk aantal testafnameplekken moeten sluiten, zodat het totaal aan haar toegekende testafnameplekken 52 zou blijven. [eiseres] heeft zich bereid verklaard om met spoed twee testafnameplekken op Ameland te openen en daarvoor twee testafnameplekken in Harlingen te sluiten.
2.6.
De openingstijden van de testlocatie op Ameland bleken vanuit de Gemeente Ameland en de veiligheidsregio bepaald op 17:00 – 19:00 uur doordeweeks en 16:00 tot 20:00 uur in de weekenden. Deze openingstijden weken af van de testlocatie in Harlingen, die 10 uur per dag was geopend.
2.7.
[eiseres] heeft daarom bij monde van haar bestuurder [naam 1] overleg gevoerd met SON over de betaling voor de testlocatie op Ameland. Op 14 juli 2021, dit was vóórdat de testlocatie op Ameland werd geopend, schreef [naam 1] in dat kader aan [naam 2] , haar contactpersoon bij SON, onder meer:

Hoi [naam 2] ,Ameland gaat 19 juli open.Dit wel met andere openingstijden (wens vanuit de gemeente en veiligheidsregio). Werkdagen van 17-19Weekend van 16 – 20Opschalen naar behoefte.
Ik neem aan dat wij wel de openingstijden van Harlingen kunnen factureren.
2.8.
[naam 2] stuurde die e-mail diezelfde dag door aan zijn collega [naam 3] . Hij nam daarbij ook [naam 1] als geadresseerde op. In de begeleidende e-mail schreef [naam 2] onder meer: “
Wat betreft facturering weet ik niet.@ [naam 3]heb jij hier een antwoord op voor [naam 1] ?
2.9.
In zijn reactie van dezelfde dag schreef [naam 3] vervolgens aan [naam 2] en [naam 1] onder meer:

Hi [naam 1] ,Je kan openingstijden voor van 10h (8:00-18:00) aanhouden voor Ameland op je factuur.”
2.10.
[eiseres] factureerde wekelijks voor de door haar op de verschillende testlocaties geleverde diensten. Dat deed zij aan de hand van een door SON aangeleverde rekentool. In de facturen voor week 29 tot en met 39 heeft [eiseres] daarbij voor de testlocatie op Ameland tien uur per dag gefactureerd. SON heeft die facturen betaald.
2.11.
In oktober 2021 heeft SON zich op het standpunt gesteld dat de facturatie door [eiseres] voor haar testlocatie op Ameland onjuist was, omdat zij meer uren in rekening had gebracht dan de testlocatie was geopend. Op 4 november 2021 heeft SON [eiseres] per mail verzocht om een creditfactuur te sturen voor een bedrag van € 97.500,-, zijnde het verschil tussen de door [eiseres] gefactureerde uren voor Ameland en de daadwerkelijke openingstijden van die testlocatie op Ameland. SON berichtte daarbij betaling van alle openstaande facturen van alle testlocaties van [eiseres] te weigeren, totdat zij die creditfactuur zou ontvangen. In totaal ging dit om circa € 1,6 miljoen.
2.12.
Op 8 november 2021 heeft [eiseres] SON onder protest een creditfactuur van
€ 97.500,- gestuurd. Na ontvangst van die creditfactuur heeft SON het openstaande bedrag betaald onder verrekening van dat reeds betaalde bedrag voor Ameland.
2.13.
Bij brief van 2 februari 2022 heeft (de advocaat van) [eiseres] SON gesommeerd om binnen veertien dagen € 97.500,- te betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten bij niet tijdige voldoening. Daarbij was ook een factuur voor dat bedrag gevoegd, gedateerd op 2 februari 2022. SON heeft die factuur niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – samengevat –:

primair: SON te veroordelen tot betaling van € 102.256,28, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 juni 2022 tot en met de dag der algehele voldoening;

subsidiair: SON te veroordelen tot betaling van € 99.423,29, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 juni 2022 tot en met de dag der algehele voldoening;
 SON te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.750,-;
 SON te veroordelen tot betaling van de proceskosten, wettelijke rente daarover en nakosten.
3.2.
[eiseres] stelt daartoe dat SON gehouden is het bedrag van € 97.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
SON voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
In de kern draait deze procedure om de vraag of er van de overeenkomst afwijkende afspraken zijn gemaakt, op basis waarvan [eiseres] voor de testlocatie op Ameland tien uur per dag mocht factureren, terwijl de testlocatie minder lang was geopend. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.2.
Het staat vast dat partijen een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten voor 52 aanvankelijk in Noord-Holland toegewezen testafnameplekken, waarbij onder meer de openingstijden bepalend waren voor de hoogte van de variabele vergoeding. Verder staat vast dat SON [eiseres] vervolgens heeft gevraagd of zij ook testplekken op Ameland wilde openen, en dat [eiseres] daarvoor andere testafnameplekken zou moeten sluiten. Nadat was gebleken dat de openingstijden op Ameland aanmerkelijk korter zouden zijn dan de openingstijden van de daarvoor te sluiten plekken in Harlingen, heeft [eiseres] per mail, vóór opening op Ameland, aan SON gevraagd of zij bij het factureren de openingstijden van Harlingen kon blijven aanhouden. Haar contactpersoon vanuit SON heeft dat verzoek vervolgens intern doorgestuurd naar een collega, die daar bevestigend op heeft geantwoord.
4.3.
SON voert aan dat daarbij sprake was van een vergissing, maar de tekst van de e-mails is eenduidig en een helder antwoord op de vraag van [eiseres] . Bovendien heeft [naam 1] namens [eiseres] ter zitting verklaard dat deze e-mail een bevestiging vormde van datgene dat zij daarvóór al telefonisch met [naam 2] had besproken. SON heeft dat niet betwist. Als het dus al een vergissing van SON is geweest om deze afspraak te maken, dan kan zij dat gelet op de heldere bewoordingen van het e-mailbericht en het daarvoor daarover besprokene, niet tegenwerpen aan [eiseres] . [eiseres] mocht er onder deze omstandigheden dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat SON haar afspraak uit de e-mail zou nakomen.
4.4.
SON voert ook aan dat [naam 3] niet bevoegd was om daarover namens SON een beslissing te nemen. Maar [eiseres] heeft de vraag per e-mail gesteld aan [naam 2] , die in de overeenkomst als haar contactpersoon is opgenomen. [naam 2] heeft die vraag vervolgens (met [eiseres] ingekopieerd) doorgespeeld aan een andere medewerker van SON, [naam 3] . [eiseres] mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat [naam 3] de aangewezen persoon was om haar vraag te beantwoorden. Dat dit intern niet zo was geregeld, zoals SON heeft aangevoerd, kan dat extern gewekte vertrouwen richting [eiseres] niet veranderen. Daarbij geldt dat [eiseres] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat [naam 3] geen onbekende voor haar was en dat hij wel vaker mails stuurde over de testcapaciteit en wat [eiseres] op basis daarvan aan SON mocht factureren. [eiseres] was dan ook, anders dan SON naar voren heeft gebracht, niet gehouden nader te onderzoeken of [naam 3] en/of [naam 2] bevoegd waren de afwijkende afspraak namens SON aan te gaan. Dit geldt te meer nu SON vervolgens ook wekenlang de op basis van die gewijzigde afspraak opgemaakte facturen van [eiseres] daadwerkelijk betaalde.
4.5.
Dat onder tijdsdruk werd gewerkt en dat een en ander met overheidsgeld werd bekostigd, maakt het voorgaande niet anders. Het is te begrijpen dat [eiseres] als zakelijke partij eerst akkoord wilde hebben op de (variabele) vergoeding, voordat zij ermee akkoord ging om twee aan haar toebedeelde testafnameplekken in Harlingen te sluiten in ruil voor twee testafnameplekken op Ameland, die immers aanzienlijk kortere openingstijden zouden hebben en moeilijker bereikbaar zouden zijn. Dat zij daarover een nadere afspraak verlangde, is gelet op de gegeven omstandigheden in ieder geval niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid en kan, nu zij daarop akkoord heeft gekregen, niet aan haar worden tegengeworpen.
4.6.
De conclusie van het voorgaande is dat SON in afwijking van de schriftelijke overeenkomst akkoord is gegaan met een variabele vergoeding met een fictieve openingstijd van 10 uur voor de testlocatie op Ameland. Dat SON, zoals zij aanvoert, dit niet kan verantwoorden richting VWS, kan zij onder de gegeven omstandigheden evenmin tegenwerpen aan [eiseres] . Van onverschuldigde betaling is, anders dan SON heeft gesteld, ook geen sprake. De betalingsverplichting vloeit immers voort uit de gemaakte afwijkende afspraak.
4.7.
SON moet daarom de door haar gemaakte afwijkende afspraak nakomen. Zij is dan ook gehouden om de gefactureerde € 97.500,- aan [eiseres] (terug) te betalen.
Wettelijke handelsrente, incasso- en proceskosten
4.8.
[eiseres] vordert verder de wettelijke handelsrente, primair vanaf de vervaldata van de oorspronkelijke facturen. Die vordering zal worden afgewezen, omdat SON de oorspronkelijke facturen in eerste instantie tijdig heeft betaald. [eiseres] stelt weliswaar dat zij de later verstuurde creditnota onder druk heeft verstuurd, maar wat er ook zij van de reden waarom die creditfactuur is verstuurd, het is duidelijk dat [eiseres] in ieder geval tot het moment waarop werd verrekend beschikte over de betaalde factuurbedragen. In ieder geval tot aan dat moment was er dus (nog) geen sprake van schade wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom.
4.9.
Het staat vast dat [eiseres] vervolgens op 2 februari 2022 (opnieuw) een factuur heeft gestuurd voor Ameland. Daarmee heeft zij opnieuw aanspraak gemaakt op betaling. SON heeft die factuur niet tijdig betaald en daardoor is sprake van schade wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom. Uit de berekening van [eiseres] volgt dat zij subsidiair aanspraak maakt op de wettelijke handelsrente vanaf 2 maart 2022. SON heeft niet betwist dat zij die wettelijke handelsrente verschuldigd is en die vordering is daarom toewijsbaar.
4.10.
[eiseres] vordert ook € 1.750,- aan buitengerechtelijke incassokosten. Maar omdat [eiseres] niet heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn uitgevoerd, zal dat niet worden toegewezen. Omdat sprake is van een handelsovereenkomst die op of na 16 maart 2013 is gesloten, waarbij de wettelijke betalingstermijn van artikel 6:119a BW is verstreken, is op grond van artikel 6:96 lid 4 BW wel een bedrag van € 40,- toewijsbaar, ook als geen incassowerkzaamheden zijn verricht.
4.11.
SON zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 108,41
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat €
3.540,00(2,0 punt × tarief € 1.770,00)
Totaal € 9.385,41
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar op de wijze zoals in de beslissing is vermeld. De nakosten zullen worden begroot en toegewezen op de wijze als hierna in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt SON tot betaling aan [eiseres] van € 97.500,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover als bedoeld in art. 6:119a BW, met ingang van 2 maart 2022 tot de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt SON tot betaling aan [eiseres] van € 40,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt SON in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 9.385,41, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening,
5.4.
veroordeelt SON in de na dit vonnis aan de zijde van [eiseres] ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SON niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.B. Cramwinckel, rechter, bijgestaan door mr. S.P.F. Sneeboer, griffier, en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.