ECLI:NL:RBAMS:2022:7051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
C/13/725124 / KG ZA 22-945
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie van onrechtmatige publicaties door een journalistiek medium met betrekking tot beschuldigingen van oplichting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een voormalig CEO van Payvision, aangeduid als eiser, en Het Financieele Dagblad (FD), vertegenwoordigd door zijn hoofdredacteur. Eiser vorderde rectificatie van publicaties die hem ten onrechte als verdachte van oplichting van ING hebben aangeduid in verband met de verkoop van Payvision. De voorzieningenrechter oordeelde dat de publicaties onrechtmatig waren, omdat zij geen steun vonden in de feiten. Eiser had eerder aan FD aangegeven dat het Openbaar Ministerie (OM) geen verdenking tegen hem had geuit, wat door de voorzieningenrechter werd bevestigd. De rechter oordeelde dat de publicaties schadelijk waren voor de eer en goede naam van eiser, en dat FD onvoldoende zorgvuldigheid had betracht in de berichtgeving. De voorzieningenrechter heeft FD bevolen om een rectificatie te plaatsen in de krant en op de website, en om de onrechtmatige publicaties te verwijderen uit zoekmachines. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval FD niet aan de rectificatie zou voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige journalistiek, vooral bij ernstige beschuldigingen die de reputatie van individuen kunnen schaden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/725124 / KG ZA 22-945 MDvH/MAH
Vonnis in kort geding van 29 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij concept-dagvaarding op verkorte termijn van 10 november 2022,
advocaat mr. Chr.A. Alberdingk Thijm te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HET FINANCIEELE DAGBLAD B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde sub 2/hoofdredacteur],
in zijn hoedanigheid van hoofdredacteur van het FD,
gedaagden,
vrijwillig verschenen,
advocaat mr. R.D. Chavannes te Amsterdam.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagde 1 zal FD worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Gedaagden zijn vrijwillig verschenen op de zitting van 15 november 2022.
Tijdens de zitting heeft [eiser] de dagvaarding toegelicht en FD heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
1.2.
Bij de zitting waren aanwezig:
  • [eiser] (na 10 minuten) en zijn echtgenote, met mr. Alberdingk Thijm en mr. W.R. Jonk;
  • aan de zijde van gedaagden: [gedaagde sub 2/hoofdredacteur] (hoofdredacteur), [journalist 1] , [journalist 2] en [journalist 3] (journalisten), met mr. Chavannes en mr. D. Verhulst. Tevens was aan die zijde aanwezig [naam] (anti-fraude en -corruptie expert), die als informant is gehoord.
1.3.
Tenslotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is voormalig aandeelhouder en CEO van het bedrijf Payvision, een ‘payment service provider’. In 2018 kocht ING van hem 75% van de aandelen Payvision voor € 350 miljoen.
2.2.
Op 25 oktober 2022 heeft [journalist 2] met het oog op een publicatie in het FD telefonisch en per e-mail aan [eiser] vragen gesteld over een onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM) naar het op oneigenlijke wijze opdrijven van de verkoopprijs die ING heeft betaald voor Payvision/oplichting van ING door [eiser] . Daarop heeft [eiser] geantwoord, deels direct door de telefoon en deels op 27 oktober 2022 per e-mail, dat hij – kort gezegd – bezwaar heeft tegen het feit dat de vragen slechts zijn gebaseerd op informatie van (een of meer) anonieme bron(nen), dat hij op geen enkele wijze hierover in kennis is gesteld en dat het OM op 26 oktober 2022 “(wederom) aan mijn advocaat heeft laten weten de verdenking jegens mij niet te kunnen bevestigen”.
2.3.
Op 1 november 2022 is op fd.nl, de (mobiele) website van
het FD, een artikel met de kop “Openbaar Ministerie onderzoekt fraude bij
megaovername ING” verschenen en een vraaggesprek met [eiser] met de kop “Ik rijd al jaren geen Ferrari meer”. De volgende dag stond in de papieren krant het eerste artikel prominent, als enige artikel, op de voorpagina (met vervolg op pagina 3) (met de kop “OM onderzoekt fraude bij ING’s megaovername van Payvision”) en het tweede artikel op pagina 2 en 3 (met de kop “Payvision-oprichter ‘rijdt allang geen Ferrari meer’”). Beide stukken zijn geschreven door de journalisten [journalist 3] , [journalist 1] en [journalist 2] . Op 2 november 2022 hebben [journalist 3] en [journalist 2] over hetzelfde onderwerp gesproken in de podcast ‘Dagkoers’ van het FD.
2.4.
FD en [journalist 3] hebben op 1 en 2 november 2022 aandacht besteed aan de publicaties op hun respectievelijke Twitter-accounts.
2.5.
Bij brief van 4 november 2022 heeft (de advocaat van) [eiser] aan FD geschreven dat [eiser] niet wordt verdacht van oplichting van ING en dat het Openbaar Ministerie dat op 3 november 2022 aan de advocaat heeft bevestigd. In de brief wordt FD aansprakelijk gesteld voor de schending van de eer en goede naam van [eiser] en verzocht om overleg. Dit overleg heeft niet geleid tot verwijdering van de publicaties of plaatsing van een rectificatie.
2.6.
Bij e-mail van 9 november 2022, 13:59 uur, heeft mr. Jonk (advocaat van [eiser] ) aan een ambtenaar van de Belastingdienst, projectleider FIOD, geschreven:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van vanmorgen bericht ik u namens mijn client, [eiser] , als volgt.
U bevestigde mij (wederom) dat er vanuit het OM/FIOD nooit een verdenking ten aanzien van [eiser] is geweest van oplichting van ING rond het verkoopproces van Payvision aan ING. U gaf aan geen proces-verbaal van verdenking van die strekking te hebben opgesteld. De oplichting van ING is ook geen onderwerp van onderzoek geweest. Verder gaf u aan uit te sluiten dat de bron voor de berichtgeving van het FD over deze vermeende verdenking / dit onderzoek zich bij het OM/FIOD zou bevinden omdat het OM/FIOD daar helemaal geen belang bij heeft.
Mocht ik ons gesprek niet juist hebben weergegeven, dan hoor ik dat graag van u.”
Op deze e-mail is geen reactie van de projectleider gekomen.
2.7.
Op 9 november 2022 is omstreeks 14:26 uur op fd.nl een artikel van eerder genoemde drie journalisten gepubliceerd met de kop “OM staakt onderzoek naar fraude bij verkoop Payvision aan ING”, dat op 10 november 2022 met dezelfde kop in de papieren krant is verschenen op pagina 5. In het artikel staat onder meer:
“Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de stekker getrokken uit een onderzoek naar mogelijke fraude rond de verkoop van betaaldienstverlener Payvision aan ING. De afgelopen maanden heeft justitie onderzoek gedaan naar prijsopdrijving voorafgaand aan de deal. Dat onderzoek is recent beëindigd wegens gebrek aan bewijs, melden goed ingevoerde bronnen aan het FD.
(…)
[eiser] en (..) zijn in het onderzoek naar prijsopdrijving nooit aangemerkt geweest als verdachte.”
Bovenaan de online versie staat daarnaast bovendien:
“In het kort
 Justitie deed de afgelopen maanden onderzoek naar prijsopdrijving voorafgaand aan de verkoop van Payvision aan ING.
 De officier van justitie staakt het onderzoek wegens gebrek aan bewijs.
 Het Openbaar Ministerie zet wel het onderzoek naar schendingen van de antiwitwaswet door.”
2.8.
Op 9 november 2022 om 15:13 uur heeft de persvoorlichter van het OM aan [journalist 2] per Whatsapp, kennelijk in reactie op een bericht van hem, geschreven:
“ [journalist 2] , wij houden het, in het belang van het onderzoek, op dat wij nooit onderzoek naar het feit oplichting hebben gedaan binnen Hackleton. Dat er over prijsopdrijving ihkv een evt ontneming is gesproken weten jullie maar dat pakken we er niet bij. Er is nergens een stekker uit getrokken, Hackleton ziet op mogelijke overtreding van de wwft. Meer kunnen we niet kwijt.”
2.9.
Op 9 november 2022 heeft FD de beide artikelen van 1 november 2022 op de website voorzien van een ‘update’ die als volgt luidt:
“Update: Inmiddels is gebleken dat het OM het onderzoek naar mogelijke prijsopdrijving of fraude rondom de overname heeft gestaakt wegens gebrek aan bewijs. Lees hier [link naar het artikel van 9 november 2022 – vzr] het artikel.”
Bij het tweede artikel is aan de tekst van deze update nog het volgende toegevoegd:
“In een eerdere versie werd [eiser] in ‘in het kort‘ aangeduid als verdachte. Die verdenking sloeg echter niet op het genoemde fraude-onderzoek, maar op overtreding van de witwasregels.”
Verder zijn onder de kop ‘In het kort’ bovenaan dit tweede artikel de woorden “Een van de verdachten, oprichter [eiser] (..)” (zie 4.7 hierna) vervangen door: “Een van de oprichters, [eiser] (...)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om gedaagden te bevelen
I. de volgende rectificatie te plaatsen:
“Rectificatie op last van de voorzieningenrechter
In een drietal publicaties, verschenen op 1 en 2 november 2022, heeft het FD beweerd dat [eiser] verdachte is van oplichting. Het Openbaar Ministerie zou onderzoek doen of hij zich ten tijde van de verkoop van het bedrijf Payvision aan ING schuldig heeft gemaakt aan prijsopdrijving. In een vierde publicatie, van 9 november 2022, heeft het FD aangegeven dat het Openbaar Ministerie maandenlang onderzoek heeft gedaan, maar dat het is gestaakt wegens gebrek aan bewijs. Deze beweringen vonden geen steun in de feiten. De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat deze publicaties onrechtmatig waren tegenover [eiser] .”
op de voorpagina in de eerstvolgende woensdageditie van de papieren krant en de (mobiele) website en het uitspreken van die tekst in de podcast ‘Dagkoers’,
een en ander wat de schriftelijke rectificaties betreft in zwarte letters op een witte ondergrond, zonder enig commentaar in welke vorm dan waardoor de rectificatie op enige wijze wordt ontkracht en, voor zover op de (mobiele) website een afbeelding moet worden opgenomen, een neutrale stockfoto van een rechtershamer,
II. de bewuste publicaties te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden, van alle publiek toegankelijke (digitale) media,
III. alle verwijzingen op de sociale media van gedaagden naar de publicaties te verwijderen en verwijderd te houden, en erop toe te zien dat [journalist 3] dat ook doet
en
zich te onthouden van iedere uiting waarin [eiser] wordt aangemerkt als verdachte van oplichting vanwege prijsopdrijving ten tijde van de verkoop van Payvision aan ING en iedere andere uiting die afbreuk doet aan de rectificatie
en
erop toe te zien dat de journalisten [journalist 3] , [journalist 1] en [journalist 2] zich aan dit bevel houden,
IV. op het eerste schriftelijke verzoek van [eiser] of zijn raadsman andere media die refereren aan de publicaties in het FD en de beschuldigingen overnemen een kennisgeving te sturen met de in de krant opgenomen rectificatie, met overlegging van afschriften van deze kennisgeving aan de raadsman van [eiser] ,
V. gedaagden te bevelen Google en Bing op deugdelijke wijze te verzoeken:
- om hun cache met betrekking tot de publicaties te verwijderen en verwijderd te houden;
- links naar de publicaties uit haar index te verwijderen, zodat de publicaties niet meer vindbaar zullen zijn via de zoekmachine, met overlegging van afschriften van deze verzoeken aan de raadsman van [eiser] ,
een en ander op straffe van hoofdelijk te verbeuren dwangsommen en met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proces- en nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
Volgens [eiser] wordt in de publicaties ten onrechte het volgende beweerd:
a) [eiser] is verdachte van oplichting van ING,
b) het Openbaar Ministerie heeft maandenlang onderzoek gedaan naar de vraag of [eiser] schuldig is aan oplichting van ING ten tijde van de verkoop van Payvision.
Deze beweringen zijn volgens hem onrechtmatig, omdat zij onjuist zijn en schadelijk voor zijn eer en goede naam en voor zijn reputatie als ondernemer. In de artikelen staat dat de informatie afkomstig is van “bronnen rond het onderzoek”, maar [eiser] heeft bevestigd gekregen van het Openbaar Ministerie dat geen onderzoek wordt gedaan naar oplichting. Hij is dus, anders dan FD beweert, geen verdachte van dit strafbare feit. De publicaties zijn ook schadelijk voor zijn onderneming. Ook zijn de berichten op 1 en 2 november 2022 overgenomen door andere media, onder verwijzing naar de publicaties in het FD. Daarbij speelt de goede reputatie van FD uiteraard een rol. Verder heeft FD de onschuldpresumptie en de inititaalregel niet toegepast en kan het overval-telefoontje met [eiser] niet gelden als hoor en wederhoor, aldus steeds [eiser] .
3.3.
FD voert verweer, dat in de kern op het volgende neerkomt. FD heeft niet gesproken van een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting, noch van enige verdenking ter zake; zij beschrijft wel een strafrechtelijk onderzoek en een formele verdenking van [eiser] , maar dat betreft de schending van de antiwitwas-regels (Wwft). Dat onderscheid maakt zij steeds expliciet of het blijkt uit de context. FD heeft geschreven over een “aanvullende onderzoeksrichting” en daarvoor was voldoende grondslag in onder meer de vordering historische gegevens die het Openbaar Ministerie op 7 februari 2022 deed aan ING. Verder stelt FD dat de publicaties in hun context moeten worden gezien, te weten eerdere publiciteit over Payvision en [eiser] , waaronder met name een artikel van 14 oktober 2022 in het FD. In de artikelen van 1 en 2 november 2022 wordt ook naar dat artikel verwezen.
De publicaties van FD maken deel uit van een omvangrijk publiek debat over de vraag of de handelwijze van ING, Payvision en [eiser] blijk gaf van een juist en integer zakelijk beleid of dat zij betrokken zijn bij ernstige vergrijpen en/of calculerend en immoreel gedrag in de hand hebben gewerkt. Voor zover FD in die context verdenkingen heeft gepubliceerd, hebben die voldoende feitelijke basis en zijn die zorgvuldig en in context gebracht. [eiser] is een publieke figuur. Van hem, als financiële topman, wordt verwacht dat hij maatschappelijk zorgvuldig acteert en integriteit hoog in het vaandel heeft. Als daarover twijfel rijst wordt van hem een hoge tolerantie voor kritische berichtgeving gevergd. Subsidiair meent FD dat zij voldoende maatregelen heeft genomen en meer subsidiair dat de nu door [eiser] gevorderde maatregelen niet deugen of door FD zelf al zijn getroffen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
[eiser] stelt terecht dat het hier gaat om een ernstige beschuldiging. De naam van [eiser] wordt herhaaldelijk genoemd en bij het ‘Ferrari-artikel’ staat ook een foto van hem. Het behoeft geen nader betoog dat de publicaties zowel privé als zakelijk schadelijk voor hem zijn. Het spoedeisend belang is hiermee gegeven.
Toetsingsmaatstaf
4.2.
Aan de orde is de vraag of publicatie van de artikelen en de podcast onrechtmatig zijn jegens [eiser] . Bij de beoordeling daarvan staat voorop dat het recht van FD op vrijheid van meningsuiting (persvrijheid, mede beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) slechts kan worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Een dergelijke beperking is gerechtvaardigd indien de uitlatingen van FD onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van FD is er met name in gelegen dat zij zich als journalistiek medium in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken, terwijl het belang van [eiser] erin is gelegen dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. De in het vorenstaande besloten vrijheid van FD als journalistiek medium, gaat echter gepaard met verantwoordelijkheid. Naarmate het signaleren van een veronderstelde misstand ernstiger gevolgen voor de betrokkene heeft, moeten hogere eisen worden gesteld aan de zorgvuldigheid waarmee de publicatie tot stand komt, aan het daarvoor te verrichten feitenonderzoek, aan naleving van het beginsel van hoor en wederhoor, en aan de formulering van de beschuldigingen. De betrokkene – in dit geval [eiser] – mag immers niet lichtvaardig worden blootgesteld aan voor hem schadelijke publiciteit of aan beschuldigingen die geen of onvoldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal vinden.
4.3.
In het onderhavige geval spitst het debat zich toe op de vraag of de verdachtmakingen aan het adres van [eiser] steun vinden in de feiten tegen de achtergrond van de manier waarop de verdachtmakingen zijn gepresenteerd en de wijze van totstandkoming van de artikelen. Beoordeeld moet worden of als feitelijk gepresenteerde verdachtmakingen en overige beweringen in de publicaties juist zijn en, indien dit niet het geval is, of FD ten tijde van de publicatie redelijkerwijs kon menen dat dit het geval was. Dat laatste moet worden aangetoond door FD. Indien dat niet lukt, waren de publicaties in zoverre in beginsel onrechtmatig.
4.4.
Aangezien FD ontkent te hebben beweerd dat [eiser] wordt verdacht van het strafbare feit oplichting en dat het OM daarnaar (strafrechtelijk) onderzoek heeft gedaan, zal allereerst moeten worden beoordeeld wie van partijen op dit punt gelijk heeft.
Heeft FD beide beschuldigingen inderdaad geuit?
4.5.
FD voert aan dat zij in de publicaties niet heeft vermeld dat het OM [eiser] heeft aangemerkt als verdachte van fraude of oplichting: zij heeft niet gesproken van een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting, noch van enige verdenking terzake. FD betoogt dat zij juist bewust onderscheid heeft gemaakt tussen het Wwft-onderzoek (onder de naam ‘Hackleton’) waarin Payvision en haar oprichters (onder wie [eiser] ) verdachten zijn, en anderzijds ‘de nadere onderzoeksrichting’ naar mogelijke fraude of oplichting in de vorm van prijsopdrijving zonder dat FD daarbij een formele verdenking uit of suggereert.
4.6.
FD wordt hierin niet gevolgd. Dit betoog is allereerst niet te rijmen met de titel van het eerste artikel van 1 november 2022 (dat online is verschenen): “
Openbaar Ministerie onderzoekt fraudebij megaovername ING” [onderstreping, ook hierna, aangebracht door vzr] en evenmin met de volgende passages in dat artikel:
“In het kort
  • ING is mogelijk opgelichttoen het in 2018 het Amsterdamse Payvision voor €350 mln overnam.
  • Het
  • Afgelopen maand bleek al dat er een strafrechtelijk onderzoek loopt naar het opzettelijk overtreden van de witwasregels door Payvision.
ING is mogelijk
opgelichttoen het begin 2018 het Amsterdamse fintechbedrijf Payvision voor €350 mln overnam van de oprichters. Het
Openbaar Ministerie onderzoekt of de verkopers de prijs hebben opgepomptdoor witwascontroles te negeren en moedwillig foute klanten aan boord te hijsen. Dat blijkt uit onderzoek van het FD.
(…)
Het dossier neemt daarmee een onverwachte wending.
Strafzaken wegens prijsopdrijvingkomen zelden voor. Als Justitie overgaat tot vervolging, ligt onder meer beslaglegging bij
[eiser] , die het leeuwendeel van de verkoopopbrengst opstreek, voor de hand.
(…)
Het
fraudeonderzoekis in het diepste geheim voorbereid.”
Ook de titel van het artikel in de papieren krant (op de voorpagina) spreekt van een onderzoek van het OM naar fraude. Die titel luidt als volgt: “
OM onderzoekt fraudebij ING’s megaovername van Payvision.”
4.7.
Het betoog strookt ook niet met de volgende passages bovenaan de online versie van het tweede artikel van 1 november 2022 (het ‘Ferrari-artikel’):
“In het kort
  • Het
  • Een van de
  • (…)
(…) De ondernemer, die zijn fintechbedrijf voor honderden miljoenen aan ING verkocht, zou de antiwitwaswetten opzettelijk hebben overtreden.
Justitie onderzoekt bovendien of hij ING heeft opgelichtdoor de prijs kunstmatig op te drijven.
(…)”.
4.8.
De tekst van dit artikel in de papieren versie van de krant luidt hetzelfde, alleen staat bovenaan in plaats van ‘In het kort’ (met de drie bullets met tekst) het volgende:

○ Payvision-oprichter[eiser] is verdachte in OM-onderzoek(vet gedrukt)
[eiser] toont zich onthutst over ‘onheuse aantijgingen’
(…)”.
4.9.
De toelichting van FD spoort zeker niet met de volgende passages uit de podcast van 2 november 2022:
“[presentatrice:]
Justitie onderzoekt fraudebij fintechbedrijf Payvision, maar
de verdachteweet van niks.
(…)
[presentatrice:] Maar waarom [ [journalist 2] ], er loopt al een strafrechtelijk onderzoek naar Payvision, waarom doet het OM dan nu opnieuw een onderzoek?
[ [journalist 2] :] (…) dat er nog een nieuwe onderzoeksrichting is en die gaat over
fraude.
Is hier ook sprake van oplichting geweest? (…)
(…)
[presentatrice:] En wat zegt de oprichter van Payvision hier dan over, want dat is toch wel een beschuldiging dat je alles hebt lopen oppompen om het goed te verkopen?
[ [journalist 2] :] (…) Hij is zelf niet ingelicht over
zijn status als verdachteen ook niet over deze onderzoeksrichting. (…)
[presentatrice:] Ja, en die oprichter is [eiser] ?
[ [journalist 2] :] [eiser], ja. (…) hij was wel echt de hoofdrolspeler en
is nu ook de hoofdrolspeler in deze strafzaak.
[presentatrice:] (…) hoe gaat het OM dan te werk bij zo’n onderzoek?
(…)
[ [journalist 2] :] (…) En is het überhaupt zo, dat hij die
fraude heeft gepleegd? (…).
[presentatrice:] En wat wordt dan de volgende stap denken jullie, in dit proces?
[ [journalist 2] :] (…)
hij is wel aangemerkt als verdachte, maar hij wordt nog niet vervolgd, er is nog geen tenlastelegging en in zoverre, eigenlijk zijn we vrij vroeg in het hele stadium dat we hierover kunnen berichten.”
4.10.
De termen ‘verdachte’, ‘(fraude)onderzoek’, ‘strafzaak’ zien hier, zeker gezien de context, onmiskenbaar op oplichting (door het oppompen van de verkoopprijs van Payvision) door [eiser] en niet op overtredingen van de Wwft. Dit is buiten twijfel nu de hierboven als eerste weergegeven passage de eerste zin (en dus de introductie) van de podcast is (en deze dus in het geheel niet gaat over het Wwft-onderzoek ‘Hackelton’). Het Wwft-onderzoek wordt verder slechts in het begin van de podcast even zijdelings genoemd, als iets waar het FD eerder over heeft geschreven. De podcast gaat uitsluitend over het beweerde nieuwe onderzoek door het OM naar mogelijke oplichting van ING door Payvision (en in het bijzonder [eiser] ).
4.11.
Dit alles, in samenhang beschouwd, kan door de gemiddelde (FD-)lezer niet anders worden begrepen dan dat er volgens het FD een strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie loopt naar oplichting met [eiser] als verdachte. Dit nieuwe strafrechtelijk onderzoek is het nieuws in (en de reden voor) de publicaties van 1 en 2 november 2022. In deze publicaties wordt het nieuws gebracht dat [eiser] niet alleen verdachte is in het Wwft-onderzoek, waarover het FD op 14 oktober 2022 al schreef, maar dat hij nu (volgens FD) ook verdacht wordt van oplichting. Dat is iets anders én iets nieuws. Dat FD niet heeft gesproken van een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting, noch van enige verdenking ter zake, zoals zij aanvoert, is dus eenvoudigweg niet waar. Dat de term oplichting hier niet in strafrechtelijke zin zou zijn gebruikt en dat de lezer dat zou (moeten) begrijpen, zoals FD betoogt, is niet aannemelijk. Verder moet worden aangenomen dat de gemiddelde lezer bij de term ‘onderzoek’ in combinatie met de woorden ‘Openbaar Ministerie’, ‘Justitie’ of ‘OM’ zonder meer denkt aan een strafrechtelijk onderzoek. Zoals zijdens [eiser] ook is aangevoerd, is dat wat het Openbaar Ministerie doet: onderzoek doen naar strafbare feiten, een strafrechtelijk onderzoek dus. Het door FD verdedigde onderscheid tussen ‘strafrechtelijke onderzoeken’ en andere onderzoeken of een ‘onderzoeksrichting’ komt gekunsteld over en overtuigt niet. FD heeft tenslotte nog aangevoerd dat het artikel van 14 oktober 2022 moet worden meegenomen in de beoordeling, maar de voorzieningenrechter ziet niet in hoe dit tot een ander oordeel zou kunnen leiden.
Vinden de beschuldigingen steun in de feiten?
4.12.
De beweringen, bedoeld onder 3.2, zijn dus inderdaad gedaan door FD. De volgende vraag is of de beweringen voldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal.
4.13.
In dit geval is de in artikel 6 lid 2 EVRM neergelegde onschuldpresumptie van belang, omdat de vier publicaties gaan over de mogelijke betrokkenheid van [eiser] bij strafbare feiten. Wie van zijn vrijheid van meningsuiting gebruik maakt, zal bepaalde grenzen in acht moeten nemen, waaronder respect voor het vermoeden van onschuld, wanneer het om verdachtmakingen gaat. Ook een belangrijk gezichtspunt in de jurisprudentie van het EHRM is journalistieke zorgvuldigheid, die voor accurate en betrouwbare berichtgeving moet zorgen, in het bijzonder wanneer de pers beschuldigingen uit. Die zullen een duidelijke feitelijke basis moeten hebben. Dit geldt nog meer als die beschuldigingen, indien juist, iemand strafrechtelijk vervolgbaar maken. Hoe serieuzer de beschuldigingen, hoe meer solide de feitelijke basis moet zijn.
4.14.
Inmiddels staat voldoende vast dat [eiser] geen verdachte was van oplichting en dat geen strafrechtelijk onderzoek daarnaar door het OM is gedaan. Dat blijkt uit de door mr. Jonk per e-mail van 9 november 2022 bevestigde verklaring van de projectleider FIOD (zie 2.6) – die door de projectleider niet is ontkend – en vooral uit het Whatsappbericht van dezelfde datum van de persvoorlichter van het OM (zie 2.8). Ter zitting is uitvoerig gedebatteerd over latere Whatsappberichten van de persvoorlichter en de door FD overgelegde weergave van een telefoongesprek van [journalist 3] en [journalist 2] met de persvoorlichter de avond voor de zitting in dit kort geding (14 november 2022, 22:26 uur). Wat de persvoorlichter verder in die Whatsappberichten en in het telefoongesprek heeft gezegd, is niet relevant. De persvoorlichter heeft namelijk dezelfde avond om 22:46 uur per Whatsapp aan mr. Alberdingk Thijm bevestigd dat zij haar akkoord geeft op haar hiervoor bedoelde bericht aan [journalist 2] van 9 november 2022 (zie 2.8) en daaraan toegevoegd: “Immers, er is nooit sprake geweest van een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting van de ING.”
4.15.
De voorzieningenrechter wil best geloven dat de onderzoeksjournalisten van FD informatie hadden op grond waarvan zij op 1 november 2022 meenden dat sprake was van een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting met [eiser] als verdachte. Dat is echter niet voldoende. FD zal voldoende aannemelijk moeten maken dat zij dat mocht menen – en dus publiceren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft FD dat onvoldoende gedaan, om de volgende redenen.
4.16.
Volgens FD heeft zij haar informatie uit “bronnen rondom het onderzoek”. In het eerste artikel van 1 november 2022 staat “goed ingevoerde bronnen”.
4.17.
Voor de beoordeling of de journalisten waarheidsgetrouw hebben bericht speelt de anonieme broninformatie een zeer beperkte rol omdat deze niet op betrouwbaarheid en geloofwaardigheid kan worden getoetst. Het gebruik van anonieme bronnen kan onder omstandigheden zijn toegestaan, maar dan moet er wel bijkomende informatie worden gegeven die de lezer in staat stelt zich een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid van de bron. Die informatie wordt in de publicaties niet gegeven en, voor zover dat in deze procedure nu wel gebeurt, roept die bijkomende informatie vragen op.
4.18.
FD beroept zich op een stuk uit het Wwft-strafdossier dat in haar bezit is: de vordering historische gegevens die het OM in februari 2022 richtte aan ING. Daarin vordert de officier van justitie met name informatie gerelateerd aan de naleving van de Wwft en het toezicht daarop, maar ook (in vraag 1) informatie en stukken over de totstandkoming van de overnameprijs van Payvision, waaronder informatie over de waardebepaling en de daarbij gehanteerde parameters. Volgens FD duidt dit op een onderzoek naar oplichting (prijsopdrijving), want het gaat om informatie die niet relevant is voor een onderzoek naar schendingen van de Wwft.
4.19.
Dit betoog van FD wordt niet gevolgd. Allereerst betreft dit – volgens FD – informatie uit een lopend strafrechtelijk onderzoek. Die is dus vertrouwelijk en onduidelijk is wie/wat de bron van deze informatie is. Het OM ontkent dat zij het is. Zijdens [eiser] is terecht opgemerkt dat het OM ook geen belang heeft om te ‘lekken’ uit een dossier in een vroeg stadium. Het OM wil doorgaans het liefste in stilte onderzoek doen. Door concrete duiding van de herkomst van de informatie weg te laten en te volstaan met “bronnen rond het onderzoek” kan de lezer niet beoordelen of het mogelijk een bron betreft die er belang bij heeft [eiser] te beschadigen. Zijdens [eiser] is voorts ter zitting (door zijn strafrechtadvocaat) toegelicht dat niets erop wijst dat deze stukken zijn opgevraagd met het oog op een onderzoek naar prijsopdrijving/oplichting. Dit blijkt ook uit de formulering van het ‘vangnetverzoek’ aan het slot (vraag 9) in het stuk zelf: “gelet op de naleving van de Wwft”. Uit het bewuste stuk kan dus hooguit worden afgeleid dat het OM – in het kader van het witwasonderzoek – ook informatie over de overname heeft opgevraagd en daar kennelijk – in het kader van dat onderzoek – ook naar heeft gekeken (althans willen kijken), wellicht met het oog op een mogelijke ontnemingsvordering. Dit is echter onvoldoende om te kunnen spreken van een (maandenlang) (strafrechtelijk) onderzoek door het OM naar prijsopdrijving/oplichting, laat staan dat daaruit blijkt dat [eiser] als verdachte is aangemerkt door het OM. Dit alles zeker in het licht van de Whatsapp-berichten van de persvoorlichter en de e-mail van mr. Jonk aan de projectleider van het FIOD. De verklaring van de ter zitting zijdens FD aanwezige deskundige noopt niet tot een ander oordeel: hij schrijft zelf in zijn verklaring dat het niet aan hem is “om te speculeren en te gissen” en heeft slechts “in algemene bewoordingen” aangegeven “hoe een strafrechtelijk onderzoek van de FIOD en het OM verloopt en welke scenario’s denkbaar zijn.”
4.20.
Dit alles betekent dat de beweringen onvoldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal en daarmee onrechtmatig zijn jegens [eiser] . Dat geldt te meer omdat het gaat om ernstige aantijgingen (verdenking strafbaar feit), de misstand kennelijk niet zo ernstig is (want het OM heeft niet beslist een strafrechtelijk onderzoek in te stellen) en dat het onnodig was om naam en foto van [eiser] te publiceren. Of [eiser] als publieke figuur is aan te merken, kan in dit verband in het midden blijven: ook een publieke figuur heeft het recht gevrijwaard te blijven van onterechte /ongefundeerde beschuldigingen van een (ernstig) strafbaar feit. Tenslotte is het twijfelachtig welk publiek (nieuws)belang er met de publicaties werd gediend nu het ook in de ogen van FD om een ‘vrij vroeg’ stadium ( [journalist 2] in de podcast) van het vermeende onderzoek ging.
4.21.
De vraag is nu of de onrechtmatigheid tot toewijzing van de vorderingen moet leiden. FD meent van niet. Geoordeeld wordt als volgt.
Vordering I
4.22.
FD voert aan dat zij voldoende heeft gedaan om de onrechtmatigheid van de publicaties van 1 en 2 november 2022 te repareren. Dit betoog wordt in zijn algemeenheid niet gevolgd.
4.23.
In de ‘Update’ bij de artikelen van 1/2 november 2022 staat nu “Inmiddels is gebleken dat het OM het onderzoek naar mogelijke prijsopdrijving of fraude rondom de overname heeft gestaakt wegens gebrek aan bewijs”. Dat klopt niet, aangezien er voor het hele als feit gepresenteerde onderzoek onvoldoende feitelijke basis is. Hierdoor blijft de ‘waar rook is, is vuur’-gedachte in de lucht hangen. Verder staat er “
In een eerdere versie werd [eiser] in ‘in het kort‘ aangeduid als verdachte. Die verdenking sloeg echter niet op het genoemde fraude-onderzoek, maar op overtreding van de witwasregels.” Ook dat is gewoon niet waar, aangezien, zoals hierboven is overwogen, in de publicaties stond dat [eiser] verdacht werd van oplichting.
4.24.
Het artikel van 9 november 2022 neemt het onrechtmatige karakter van de eerdere publicaties niet weg. Ook dit artikel bevat onjuiste beweringen en is daarmee zelf onrechtmatig. In dit artikel staat herhaaldelijk “staakt het onderzoek” (zie de kop en ‘In het kort’, weergegeven onder 2.7 hierboven) en “Het [OM] heeft de stekker getrokken uit het onderzoek naar de mogelijke fraude (…)”, terwijl het er als gezegd voor moet worden gehouden dat er helemaal geen strafrechtelijk onderzoek naar oplichting is geweest. Onder de kop: “Fraude-onderzoek” staan voorts diverse onjuistheden:
  • “Justitie heeft onder meer bekeken of het eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel zou kunnen terughalen bij de verkopers”,
  • “om te zien of ING moedwillig is benadeeld”
  • “Het OM wilde weten of de oprichters [eiser] en (…) expres foute klanten aan boord zouden hebben gehesen (…) om een hogere overnamesom te kunnen incasseren”.
Tenslotte wordt in dit artikel – na de onjuiste correctie – nog weer in het kort weergegeven waar de publicaties op 1/2 november 2022 over gingen.
4.25.
Het is prijzenswaardig dat FD de artikelen van 1 en 2 november 2022 al heeft gede-indexeerd, zodat die niet meer verschijnen in de zoekfunctie op fd.nl. Dat is echter niet voldoende om de onrechtmatigheid te repareren. Het gaat om een zodanig ernstige schending van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en schade aan zijn (zakelijke) reputatie dat hij recht heeft op rectificatie daarvan, zoals hij dat wenst. Het verweer dat de rectificatie niet klopt, omdat FD niet heeft beweerd dat [eiser] verdachte is van oplichting, snijdt geen hout. Omdat (de persvoorlichter van) het OM met de eerste zin van het Whatsapp-bericht 9 november 2022 om 15:13 uur wel enige onduidelijkheid heeft laten bestaan of er nu wel of niet enig nader onderzoek heeft plaatsgevonden, zal de zinsnede “ maar dat het is gestaakt wegens gebrek aan bewijs” uit de rectificatietekst worden verwijderd.
4.26.
Dit alles betekent dat er voldoende grond is voor een rectificatie. De rectificatie zal, zoals gevorderd, op de voorpagina moeten worden geplaatst, aangezien het eerste artikel van 2 november 2022 ook op de voorpagina van de papieren krant stond. Het is vaste rechtspraak dat het gebruikelijk is dat een rectificatie op dezelfde plaats dient te worden gepubliceerd als waar het te rectificeren bericht stond. De stelling van FD dat dit disproportioneel is, wordt niet gevolgd. Het artikel stond als enige artikel op de voorpagina van de papieren krant van 2 november 2022 en nam meer dan een kwart van die pagina in beslag. Op de voorpagina stonden de volgende passages: “ ING (…) mogelijk opgelicht”; “Openbaar Ministerie onderzoekt of de verkopers de prijs hebben opgepompt”; en [s]trafzaken wegens prijsopdrijving”, en werd ook [eiser] met naam genoemd. Ook in het verweer dat FD al voldoende (of in ieder geval substantieel) ervoor heeft gezorgd dat de FD-lezer op de hoogte is van de meest recente informatie wordt geen aanleiding gezien van de gangbare praktijk af te wijken. Daarmee doelt FD immers op de publicatie van 9 november 2022 en, zoals hiervoor is overwogen, wordt daarmee geenszins juiste informatie verstrekt. De rectificatie mag verder op een roze achtergrond worden geplaatst, de voor het FD kenmerkende kleur. Met FD wordt voorts geoordeeld dat het niet nodig is om de rectificatie gedurende twee weken op de homepage van de digitale krant te laten staan, een week wordt voldoende geacht. Voor de mobiele versie van de website wordt een etmaal voldoende geacht. Uit het verweer van FD wordt opgemaakt dat het niet nodig is een ‘stockfoto’ te plaatsen op de (mobiele) website, zodat ook dat onderdeel van het gevorderde zal worden afgewezen. Wat betreft de podcast maakt het niet uit door wie de rectificatie wordt uitgesproken en zal qua timing worden aangesloten bij de rectificaties in de krant. Vordering I zal daarom worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Vordering V (verwijdering uit zoekmachines)
4.27.
FD voert aan dat zij de artikelen van 1 en 2 november 2022 al heeft gede-indexeerd, zodat die niet meer verschijnen in de zoekfunctie op fd.nl. Gevolg daarvan is dat de pagina’s vanzelf verdwijnen uit de zoekresultaten van Google en Bing. Google en Bing hebben een formulier waarmee het mogelijk is te verzoeken om dat proces te versnellen; dat heeft FD gedaan, met als gevolg dat de artikelen van 1/2 november 2022 inmiddels niet meer verschijnen bij een zoekopdracht via deze zoekmachines naar [eiser] . Onduidelijk is of FD dezelfde maatregelen ook heeft getroffen ten aanzien van de podcast. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat FD ervoor zal zorgdragen dat ook de podcast zoveel mogelijk onvindbaar wordt, maar zal hier geen veroordeling aan verbinden, omdat FD dit met de artikelen van 1 en 2 november 2022 ook eigener beweging heeft gedaan. Het is niet mogelijk te verzoeken een zoekresultaat “verwijderd te houden”, maar gelet op de door FD getroffen maatregelen is er geen aanleiding om te veronderstellen dat een zoekmachine uit zichzelf zal besluiten de publicaties weer in de zoekresultaten op te nemen. Bovendien heeft FD ter zitting toegezegd dat als het oordeel zou zijn dat de publicaties onrechtmatig zijn, zij de de-indexatie in stand zullen laten, waardoor er geen reden is dit onderdeel van het gevorderde toe te wijzen.
4.28.
Met betrekking tot de artikelen van 1 en 2 november 2022 acht de voorzieningenrechter de reeds door FD getroffen maatregelen voorshands afdoende. De vordering zal wel worden toegewezen voor de (online) publicatie van 9 november 2022. Zoals hiervoor is overwogen, staan in dat artikel immers ook onjuistheden en is het daarmee ook onrechtmatig jegens [eiser] .
Dwangsom
4.29.
Aan de veroordelingen zal een dwangsom worden verbonden, zoals gevorderd. Dat, zoals FD aanvoert, door de ‘onduidelijke formulering’ van de vorderingen executiegeschillen voor de hand liggen, wordt niet gevolgd. De veroordelingen zullen voldoende duidelijk worden geformuleerd. In geval van twijfel kan – voorafgaand aan het plaatsen van bijvoorbeeld de rectificatie – de tekst (drukproef) ook worden voorgelegd aan de raadslieden van [eiser] . Veroordeling van FD volstaat, er is geen noodzaak om ook de hoofdredacteur (gedaagde 2) (hoofdelijk) te veroordelen.
De overige vorderingen
4.30.
In het licht van het bovenstaande voeren de overige vorderingen te ver. Deze zullen worden afgewezen. FD heeft aangevoerd dat algehele verwijdering van de digitale publicaties excessief is. FD heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het verwijderen van de artikelen uit de digitale krant technisch zeer complex is en de voorzieningenrechter is het met FD eens dat algehele verwijdering op disproportionele wijze afbreuk doet aan de archieffunctie. Verwijdering van de berichten op de sociale media accounts voert ook te ver en lijkt niet nodig. Het belang van [eiser] lijkt voldoende te zijn gediend door het ‘onvindbaar’ maken van de artikelen op fd.nl en via de gebruikelijke zoekmachines Google en Bing. Een bevel om ook andere persmedia te informeren wordt ook niet nodig geacht; deze zullen het bericht – mag worden aangenomen – zelf oppikken, omdat ook zij hun (lezers)publiek juist zullen willen informeren.
4.31.
Het gevorderde gebod (gericht aan FD en de betrokken journalisten) om zich te onthouden van iedere uiting waarin [eiser] wordt aangemerkt als verdachte van oplichting wegens prijsopdrijving ten tijde van de verkoop en iedere andere uiting die afbreuk doet aan de rectificatie, is veel te algemeen en te onbepaald voor toewijzing. Met dit vonnis en de geboden rectificatie wordt voldoende aan de belangen van [eiser] tegemoet gekomen. Een publicatieverbod zou een te grote inmenging vormen in de persvrijheid van FD.
Kosten
4.32.
FD zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Ook hier wordt geen aanleiding gezien voor een afzonderlijke veroordeling van [gedaagde sub 2/hoofdredacteur] . De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,08
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.524,00
Totaal € 1.932,08.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt FD om de volgende rectificatie te plaatsen:
“Rectificatie op last van de voorzieningenrechter
In een drietal publicaties, verschenen op 1 en 2 november 2022, heeft het FD beweerd dat [eiser] verdachte is van oplichting. Het Openbaar Ministerie zou onderzoek doen of hij zich ten tijde van de verkoop van het bedrijf Payvision aan ING schuldig heeft gemaakt aan prijsopdrijving. In een vierde publicatie, van 9 november 2022, heeft het FD aangegeven dat het Openbaar Ministerie maandenlang onderzoek heeft gedaan. Deze beweringen vonden geen steun in de feiten. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft op 29 november 2022 geoordeeld dat deze publicaties onrechtmatig waren tegenover [eiser] .”
i) op de voorpagina in de woensdageditie van 7 december 2022 van het FD (of een eerdere editie in overleg met [eiser] ) in een kader ter grootte van ten minste 8 centimeter breed en 4 centimeter hoog op duidelijk leesbare wijze en in zodanig formaat dat voornoemd vlak volledig is gevuld,
ii) onmiddellijk, althans binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis, gedurende een periode van één week op de website in het kader rechtsboven op de homepage of, voor zover dat kader geen tekst kan bevatten, in een ander kader bovenaan in het niet-scrolbare gedeelte, of indien de website geen niet-scrolbaar gedeelte bevat in een kader bovenaan in het scrolbare gedeelte, in zodanig formaat dat voornoemd vlak volledig is gevuld,
iii) onmiddellijk, althans binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis, gedurende een periode van 24 uur op de mobiele versie van de website in het tweede kader bovenaan in zodanig formaat dat bij het doorklikken het kader volledig is gevuld,
een en ander in zwarte letters op een witte of roze ondergrond, zonder enig commentaar in welke vorm dan ook waardoor de rectificatie op enige wijze wordt ontkracht,
5.2.
gebiedt FD om deze rectificatie onmiddellijk, althans binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis, bij een volgende editie van de podcast ‘Dagkoers’ te doen uitspreken zonder enig commentaar in welke vorm dan ook waardoor de rectificatie op enige wijze wordt ontkracht,
5.3.
gebiedt FD om onmiddellijk, althans binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis, met betrekking tot de online publicatie van 9 november 2022 Google en Bing op deugdelijke wijze te verzoeken:
- om de cache van hun zoekmachines met betrekking tot de publicatie te verwijderen en verwijderd te houden,
- links naar de publicatie uit hun index te verwijderen, zodat de publicatie niet meer vindbaar is via de zoekmachines,
met overlegging van afschriften van deze verzoeken aan de raadsman van [eiser] ,
5.4.
veroordeelt FD om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 15.000,00 voor elke overtreding van een van de veroordelingen uitgesproken onder 5.1, 5.2 en 5.3, te vermeerderen met een dwangsom van € 2.000,00 voor iedere dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt FD in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op €1.932,08, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening,
5.6.
veroordeelt FD in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van de betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MAH