ECLI:NL:RBAMS:2022:7049

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/752019-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot cumulatieve vonnissen en weigeringsgronden

Op 11 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Tarnów, Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 25 juli 2022 en betreft een cumulatief vonnis met meerdere vonnissen die samen een vrijheidsstraf van 2 jaar en 2 maanden opleggen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er weigeringsgronden waren op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de processen die hebben geleid tot de vonnissen en dat hij op de hoogte was van de procedure tegen hem. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW verworpen, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het vonnis II K 56/11, maar heeft geoordeeld dat dit geen belemmering vormt voor de overlevering. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman verworpen die stelden dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander vanwege zijn verblijf in Nederland.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de autoriteiten in Polen voor de uitvoering van de opgelegde straffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752019-20 (EAB I)
RK nummer: 22/3664
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 juli 2020 door de
Regional Court in Tarnów(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
cumulative judgementvan de
District Court in Tarnówvan 15 maart 2012 (referentie: II K 927/11).
Aan het verzamelvonnis II K 927/11 liggen de volgende vijf vonnissen ten grondslag:
a) een vonnis van de
District Court in Jaroslawvan 17 juni 2010 (referentie: II K 402/10);
b) een vonnis van de
District Court in Tarnówvan 28 juli 2010 (referentie: II K 651/10);
c) een vonnis van de
District Court in Dębicavan 11 oktober 2010 (referentie: II K 500/10);
d) een vonnis van de
District Court in Tarnówvan 17 februari 2011 (referentie: II K 1380/10);
e) een vonnis van de
District Court in Tarnówvan 5 april 2011 (referentie: II K 56/11).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 2 maanden – waarvan nog 1 jaar, 5 maanden en 29 dagen resteren – alsmede van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze vrijheidsstraffen zijn opgelegd bij het verzamelvonnis II K 927/11.
De hiervoor vermelde vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt voorop dat, in het geval van een cumulatief vonnis, zowel de beslissing waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en hem op grond daarvan een vrijheidsstraf is opgelegd, als de beslissing waarbij de duur van die straf is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan art. 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak
Zdziaszek, ECLI:EU:C:2017:629).
Ten aanzien van het samengestelde vonnis II K 927/11
In het EAB onder d) is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, zodat de weigeringsgrond in artikel 12 OLW op het samengestelde vonnis niet van toepassing is.
Ten aanzien van de onderliggende vonnissen
Vonnissen II K 402/10 en II K 1380/10
In het EAB onder d) is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de processen die tot deze beslissingen hebben geleid, zodat de weigeringsgrond in artikel 12 OLW op deze vonnissen niet van toepassing is.
Vonnissen II K 651/10 en II K 500/10
In het EAB onder d) is vermeld dat de vonnissen aan de opgeëiste persoon zijn betekend, dat hij daarbij is geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen en dat hij heeft getekend voor de ontvangst hiervan. De opgeëiste persoon heeft vervolgens geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub c, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
Vonnis II K 56/11
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 15 augustus 2022 is door de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld dat de opgeëiste persoon op 21 januari 2011 de zogenaamde ‘adresinstructie’ heeft gekregen en ondertekend. Hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de consequenties als hij dat niet doet, namelijk dat de correspondentie dan wordt aangemerkt als ‘
duly served’en er een beslissing kan volgen in zijn afwezigheid. Hij heeft toen ook een correspondentieadres opgegeven en de oproep voor de zitting is naar dat adres gezonden.
In het EAB onder d) is verder vermeld dat de opgeëiste persoon in deze zaak een straf is overeengekomen met de officier van justitie in Polen – welke overeenkomt met de aan hem opgelegde straf door de District Court in Tarnów –, zodat naar het oordeel van de rechtbank vast staat dat hij op de hoogte was van de procedure tegen hem.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Zo de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 2, 3, 6 en 7 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit die strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 8 en 23, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 1, 4 en 5 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijk moet worden gesteld met een Nederlander, omdat hij al ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig heeft verbleven in Nederland. De raadsman heeft daartoe verschillende salarisspecificaties over de jaren 2018-2019, uitzendovereenkomsten betreffende de jaren 2017 en 2018 en een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende de eenmanszaak van de opgeëiste persoon overgelegd. Uit dit uittreksel volgt dat de eenmanszaak is gestart in april 2019.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling, omdat het ononderbroken verblijf niet is aangetoond.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling. De rechtbank kan op basis de overgelegde stukken niet vaststellen dat de opgeëiste persoon voldoet aan het inkomensvereiste over de jaren 2021 en 2022, omdat daarover geen stukken zijn overgelegd. Bovendien kan de rechtbank niet vaststellen of de opgeëiste persoon in die jaren daadwerkelijk in Nederland heeft verbleven. Derhalve heeft de opgeëiste persoon niet aangetoond dat sprake is van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Tarnów(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.