ECLI:NL:RBAMS:2022:7032

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/751028-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; afzien van weigeringsgrond en toewijzing van de vordering

Op 11 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Gdańsk, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 21 juli 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 8 maanden die aan de opgeëiste persoon was opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden waren om de overlevering te weigeren, met name op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het proces tegen hem. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure en dat hij meerdere keren was verhoord over de feiten. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was en dat de overlevering kon worden toegestaan.

Daarnaast werd er een verweer gevoerd op basis van artikel 6a OLW, waarbij de raadsvrouw stelde dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander vanwege zijn langdurig verblijf in Nederland. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat niet was aangetoond dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751028-21
RK nummer: 22/3621
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 december 2020 door de
Regional Court in Gdańsk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.W.P. Temminck Tuinstra, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
Regional Court in Gdańskvan 22 december 2016 (referentie: XIV K 48/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon op geen enkele manier op de hoogte was van het proces tegen hem. Het adres dat hij heeft opgegeven was van zijn ex-vrouw en de opgeëiste persoon ging er tevergeefs vanuit dat zij hem zou informeren over binnengekomen correspondentie. De opgeëiste persoon is in 2007 verhoord over de feiten, maar hoefde er in 2016 geen rekening meer mee te houden dat er een strafprocedure zou volgen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen naar eventuele beroepsmogelijkheden.
De officier van justitie heeft gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. De opgeëiste persoon wist van de procedure, is meermaals verhoord en heeft een correspondentieadres opgegeven. De oproep voor de zitting is naar dat adres gezonden.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB onder d) blijkt dat de opgeëiste persoon meerdere keren is verhoord over de feiten die zijn vermeld in het EAB. Tijdens deze verhoren heeft hij een zogenaamde ‘adresinstructie’ ontvangen, inhoudende dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de consequenties als hij dat niet doet, namelijk dat de correspondentie dan wordt aangemerkt als ‘
duly served’en er een beslissing kan volgen in zijn afwezigheid. Blijkens het EAB heeft de opgeëiste persoon – meerdere malen – hetzelfde correspondentieadres opgegeven, naar eigen zeggen dat van zijn ex-vrouw. De oproep voor de zitting van 12 augustus 2016 is naar dat adres verstuurd op 1 juli 2016. Ook het vonnis is op 23 december 2016 naar datzelfde adres verstuurd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de verdenking tegen hem en de feiten waarvan hij werd verdacht – hij is immers meerdere keren verhoord – en heeft meermaals hetzelfde adres opgegeven voor de ontvangst van officiële correspondentie. Dat dit het adres van zijn ex-vrouw was waar hij zelf niet meer verbleef, komt voor rekening en risico van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon wist door de ‘adresinstructie’ dat hij adreswijzigingen moest doorgeven, maar heeft dit nagelaten toen hij in juni 2016 vertrok naar Duitsland en later naar Nederland.
Zo de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande evenmin aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: medeplegen van oplichting.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijk moet worden gesteld met een Nederlander, omdat hij – blijkens de SKDB informatiestaat – sinds 2017 in Nederland ingeschreven stond. Hij heeft al langer dan vijf jaar in Nederland gewoond en gewerkt en heeft daarom een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank kan op basis van de overgelegde stukken niet vaststellen dat de opgeëiste persoon voldoende inkomen of middelen van bestaan had om te kunnen spreken van een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland gedurende vijf jaren. Er zijn slechts stukken overgelegd met betrekking tot de eenmanszaak van de opgeëiste persoon, die in 2020 is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Verder zijn er alleen facturen van de eenmanszaak over het jaar 2022 overgelegd. Uit de SKDB informatiestaat volgt bovendien dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaar niet onafgebroken ingeschreven heeft gestaan; er zijn ook meerdere periodes waarin hij als ‘niet-ingezetene’ geregistreerd stond. Ook ontbreekt andere informatie waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Artikel 11; recht op een eerlijk proces

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, omdat niet is voldaan aan de eisen van artikel 12 OLW, het recht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces is geschonden. Er is sprake van een verstekveroordeling zonder openstaande rechtsmiddelen en tijdens het proces heeft de opgeëiste persoon feitelijk geen realistische mogelijkheid gehad zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. Overlevering zou daarom een schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon inhouden. Op grond van artikel 11 OLW mag geen gevolg worden gegeven aan het EAB en dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in haar vordering en dat het verweer van de raadsvrouw niet slaagt, omdat geen sprake is van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 3.1. in het kader van artikel 12 OLW heeft overwogen. Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, kan het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot artikel 11 OLW reeds daarom niet slagen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Gdańsk(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.