ECLI:NL:RBAMS:2022:7028

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/170598-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met afzien van weigeringsgrond

Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Circuit Court Warsaw – Praga in Warsaw. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 8 juli 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1991, was in Nederland verblijvend en had een vrijheidsstraf van 150 dagen te ondergaan, waarvan nog 148 dagen resteren. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang gevolgd, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, en een tolk in de Poolse taal. Tijdens de zitting op 27 september 2022 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De verdediging voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis had geleid. De rechtbank oordeelde echter dat er geen omstandigheden waren die een weigering van de overlevering rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en dat hij niet had aangetoond dat zijn verdedigingsrechten waren geschonden. De rechtbank achtte het van belang dat de opgeëiste persoon eerder op de hoogte was gesteld van zijn verplichtingen en dat hij onzorgvuldig was geweest in zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarbij de toepasselijke wetsbepalingen werden genoemd, waaronder artikelen 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5 en 7 van de OLW. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/170598-22
RK nummer: 22/3455
Datum uitspraak: 4 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 april 2022 door de
Circuit Court Warsaw – Praga in Warsaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
District Court Warszawa Praga-Północ in Warsawvan 18 juli 2017 (referentie: III K 227/16).
De rechtbank merkt op dat in het EAB onder B) 18
juni2017 als datum van het vonnis is vermeld, maar dat verderop in het EAB onder D) wordt toegelicht dat het vonnis is gewezen op 18
juli2017. Ook uit de aanvullende informatie van 17 augustus 2022 blijkt dat het vonnis is gewezen op 18
juli2017. De rechtbank gaat dan ook uit van 18
juli2017 als datum van het vonnis, en merkt de vermelding van
18 juniaan als kennelijke verschrijving.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 150 dagen – waarvan nog 148 dagen resteren –, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon heeft zijn advocaat – in tegenstelling tot hetgeen in de aanvullende informatie wordt vermeld – niet ontslagen. Dit strookt ook met het feit dat hij het adres van het betreffende advocatenkantoor heeft opgegeven als correspondentieadres. Het verzoek van zijn advocaat om een ‘
statement of reasons’ is dan ook ten onrechte afgewezen, waardoor het vonnis onherroepelijk is geworden, zonder dat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft kunnen instellen. Overlevering zou dan ook een schending van zijn verdedigingsrechten betekenen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. De opgeëiste persoon wist dat er een strafprocedure tegen hem liep. Hij is bij één zitting aanwezig geweest, heeft toen een adres opgegeven en is aangezegd voor de volgende zitting.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in het vooronderzoek is gewezen op de zogenaamde ‘adresinstructie’, inhoudende dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de consequenties als hij dat niet doet, namelijk dat de correspondentie dan wordt aangemerkt als ‘
duly served’en er een beslissing kan volgen in zijn afwezigheid.
In de aanvullende informatie van 17 augustus 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit is bovendien vermeld dat de opgeëiste persoon - die eerder aan de rechtbank had medegedeeld geen vast adres te hebben - op de zitting van 7 december 2016 in persoon aanwezig was. Tijdens deze zitting heeft de opgeëiste persoon aangegeven dat zijn advocaat hem niet langer vertegenwoordigde, en gaf hij als correspondentieadres het adres van het advocatenkantoor van zijn voormalig advocaat op. Op deze zitting werd de opgeëiste persoon de datum voor de volgende zitting (7 maart 2017) aangezegd. Op de zitting van 7 maart 2017 was de opgeëiste persoon niet aanwezig. Oproepen voor daaropvolgende zittingen werden verstuurd naar het adres van het advocatenkantoor dat hij op 7 december 2016 ter zitting had opgegeven. Ook een kopie van het vonnis is naar dat adres gezonden.
Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie. De enkele ontkenning dat de opgeëiste persoon zijn raadsman zou hebben ontslagen, is in elk geval onvoldoende om van dat uitgangspunt af te wijken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert: hij was ervan op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep en dat correspondentie daarover zou worden verstuurd naar het door hem opgegeven adres. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om in persoon te verschijnen, is hij op zijn minst onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet dan ook af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijk moet worden gesteld met een Nederlander, omdat hij sinds 2017 ononderbroken rechtmatig heeft verbleven in Nederland.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering moet worden toegestaan.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling. De rechtbank kan op basis van de summiere stukken in het dossier niet vaststellen dat de opgeëiste persoon voldoet aan het inkomensvereiste. Bovendien staat de opgeëiste persoon pas sinds 2018 ingeschreven in Nederland en heeft hij niet aangetoond dat hij daarvoor ook al in Nederland woonde. Derhalve heeft de opgeëiste persoon niet aangetoond dat sprake is van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court Warsaw – Praga in Warsaw(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.