ECLI:NL:RBAMS:2022:7027

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/161971-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel, met aandacht voor verblijfsrecht en dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2022 een tussenuitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, heeft meer dan tien jaar in Nederland gewoond en is in deze procedure bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 7 juli 2022 en betreft strafbare feiten die in Frankrijk zijn gepleegd.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig had om te beslissen over de overlevering. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van artikel 9 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon eerder in Frankrijk is veroordeeld voor dezelfde feiten. De officier van justitie heeft echter aangevoerd dat het vonnis in Frankrijk niet onherroepelijk is, en de rechtbank heeft dit standpunt gevolgd. De rechtbank heeft ook de garantie van de opgeëiste persoon onder de Overleveringswet beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat hij duurzaam verblijfsrecht heeft in Nederland en dat hij meer dan tien jaar onafgebroken in Nederland heeft gewoond.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen in afwachting van een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de vraag of de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen na een eventuele veroordeling in Frankrijk. De rechtbank heeft benadrukt dat het van groot belang is voor de opgeëiste persoon om de mogelijkheid van terugkeer naar Nederland te waarborgen, indien hij in Frankrijk tot een vrijheidsbenemende straf wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/161971-22
RK nummer: 22/3458
Datum uitspraak: 27 september 2022
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 juni 2022 door de
public prosecutor to the Judicial Court of Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrant,uigevaardigd door de vice-president bij de
Judicial Court of Lilleop 24 juni 2022 (referentie: 22005000004, JIRSAC/22/1).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 13, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie;
hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 9 OLW (partieel) moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon al eerder in Frankrijk is veroordeeld voor dezelfde feiten in de periode van 6 tot en met 26 september 2021.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 9 OLW niet van toepassing is, omdat het vonnis waarbij de opgeëiste persoon in Frankrijk is veroordeeld niet onherroepelijk is, en artikel 9 OLW voor zover het een strafvervolging betreft alleen betrekking heeft op eventuele overlap tussen een strafvervolging in Nederland en in de uitvaardigende lidstaat.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat artikel 9 OLW niet van toepassing is. Uit het e-mail bericht van de Franse officier van justitie van 16 augustus 2022 blijkt dat het vonnis van de rechtbank in Amiens waar de raadsman naar verwijst niet onherroepelijk is – het hoger beroep dient op 1 maart 2023 – zodat reeds daarom geen sprake is van artikel 9, tweede lid, sub b, OLW. Van een situatie zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub a – een overlap tussen feiten in een Nederlandse strafvervolging en de Franse strafvervolging – is bovendien geen sprake. Een oordeel over eventuele overlap tussen de procedures in de uitvaardigende lidstaat komt uitsluitend aan de Franse rechter toe.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de Franse officier van justitie in de e-mail van 16 augustus 2022 heeft vermeld dat de opgeëiste persoon ten aanzien van het EAB niet kan worden veroordeeld voor feiten tussen 6 en 26 september 2021, indien blijkt dat dit dezelfde feiten zijn waarvoor hij in Frankrijk al onherroepelijk werd berecht.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk moet worden gesteld aan een Nederlands onderdaan én dat de opgeëiste persoon reeds meer dan tien jaar – namelijk vanaf 2011 – ononderbroken verblijf heeft gehad in Nederland. De raadsman heeft hiertoe verschillende stukken overgelegd, waaronder schoolpassen en inschrijvingsgeschiedenis van de opgeëiste persoon en definitieve belastingaanslagen over de jaren 2017-2021.
Om een beroep te kunnen doen op de waarborg die in artikel 6, eerste lid, OLW wordt geboden, is vereist dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Aan de voorwaarde betreffende Nederlandse rechtsmacht is gelet op de artikelen 7 en 86b van het Wetboek van Strafrecht voldaan.
Wat de laatste voorwaarde betreft – het behoud van recht op verblijf in Nederland – heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: IND) bij brief van 31 augustus 2022 onder meer het volgende meegedeeld:
Het verblijfsrecht van een EU-burger kan ingevolge artikel 8.22, lid 1, van het Vreemdelingenbesluit worden beëindigd indien hij of zij een ‘actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving’ is. Indien een EU-burger duurzaam verblijf in de zin van artikel 8.17 heeft, moeten ‘ernstige redenen van openbare orde’ tot verblijfsbeëindiging nopen (artikel 8.18, aanhef en onder b, Vb).Indien een duurzaam verblijvend EU-burger in de voorafgaande tien jaar, dus terugtellend vanaf heden en buiten detenties om, onafgebroken in Nederland heeft gewoond, kunnen alleen nog ‘dwingende redenen van openbare veiligheid’ tot verblijfsbeëindiging leiden (artikel 8.22, lid 3, aanhef en onder a, Vb).Dit criterium geldt niet indien de vreemdeling, terugtellend, tien jaar in Nederland verblijft maar geen duurzaam verblijfsrecht heeft.
[…]
In de vergelijkende toets aan de glijdende schaal constateer ik dat de verblijfsduur bij aanvang van de pleegperiode tussen negen en tien jaar lag. Volgens artikel 3.86, lid 2, van het Vreemdelingenbesluit is een gevangenisstraf tot 33 maanden toelaatbaar. Met de voorziene eis van ten minste drie jaar wordt die norm overschreden. Artikel 3.86 staat daarom niet aan verblijfsbeëindiging in de weg.
Slechts indien de heer [opgeëiste persoon] duurzaam verblijfsrecht zou hebben verworven èn aantoont dat hij terugtellend vanaf heden en buiten zijn detentie om tien jaar onafgebroken in Nederland heeft gewoond, is dit naar mijn oordeel anders. Van toepassing zou dan immers het criterium ‘dwingende redenen van openbare veiligheid’ zijn. Zulke redenen zijn voor zover ik kan overzien niet aan de orde. Of betrokkene duurzaam verblijfsrecht heeft kan ik bij gebrek aan gegevens niet vaststellen.
De rechtbank kan op basis van de door de raadsman overgelegde stukken – in tegenstelling tot de IND – vaststellen dat de opgeëiste persoon duurzaam verblijfsrecht heeft én dat de opgeëiste persoon, terugtellend vanaf heden, 10 jaar in Nederland heeft gewoond. Dit heeft, zoals blijkt uit de hierboven weergegeven passage uit het IND-advies, tot gevolg dat er aan een ander dan in het bovenstaande advies gebruikte criterium wordt getoetst of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsrecht zal verliezen wanneer hij wordt veroordeeld voor de strafbare feiten uit het EAB. Bovendien blijkt dat de toets aan dit criterium – dwingende redenen van openbare veiligheid – mogelijk tot een andere uitkomst leidt, nu de IND schrijft dat deze redenen niet aan de orde zijn.
De rechtbank heeft oog voor het grote persoonlijke belang dat de opgeëiste persoon heeft bij een gegarandeerde terugkeer naar Nederland, indien hij in Frankrijk tot een vrijheidsbenemende straf wordt veroordeeld. Bij de uiteengezette stand van zaken vindt de rechtbank het daarom noodzakelijk dat de IND de vraag of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel opnieuw beoordeelt, met inachtneming van het oordeel van de rechtbank dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven en dat hij, terugtellend vanaf heden, meer dan tien jaar ononderbroken in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om het hiervoor genoemde advies met inachtneming van het oordeel van de rechtbank op te vragen bij de IND.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd in afwachting van een advies van de IND over de vraag of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel, met inachtneming van het oordeel van de rechtbank dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven en dat hij, terugtellend vanaf heden, meer dan tien jaar ononderbroken in Nederland heeft verbleven.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.