In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2022 een tussenuitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, heeft meer dan tien jaar in Nederland gewoond en is in deze procedure bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 7 juli 2022 en betreft strafbare feiten die in Frankrijk zijn gepleegd.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig had om te beslissen over de overlevering. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van artikel 9 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon eerder in Frankrijk is veroordeeld voor dezelfde feiten. De officier van justitie heeft echter aangevoerd dat het vonnis in Frankrijk niet onherroepelijk is, en de rechtbank heeft dit standpunt gevolgd. De rechtbank heeft ook de garantie van de opgeëiste persoon onder de Overleveringswet beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat hij duurzaam verblijfsrecht heeft in Nederland en dat hij meer dan tien jaar onafgebroken in Nederland heeft gewoond.
De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen in afwachting van een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de vraag of de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen na een eventuele veroordeling in Frankrijk. De rechtbank heeft benadrukt dat het van groot belang is voor de opgeëiste persoon om de mogelijkheid van terugkeer naar Nederland te waarborgen, indien hij in Frankrijk tot een vrijheidsbenemende straf wordt veroordeeld.