In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia op 2 mei 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1963 in Letland, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW.
De behandeling van de vordering vond plaats op 13 september 2022, waarbij de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanvoerde dat de verlenging van de beslistermijn te laat was en dat de opgeëiste persoon onmiddellijk in vrijheid moest worden gesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de verlenging van de beslistermijn met terugwerkende kracht geen gevolgen had voor de overleveringsdetentie, aangezien het bevel tot inbewaringstelling nog steeds van kracht was.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de OLW, en dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.