ECLI:NL:RBAMS:2022:7006

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/751949-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de executie van een Europees aanhoudingsbevel uit Polen met betrekking tot de opgeëiste persoon

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 11 augustus 2022, wordt een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) behandeld, ingediend door de officier van justitie. De zaak betreft de executie van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Łódź, Polen, op 7 juli 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, is in Nederland verblijvend en heeft een vrijheidsstraf van 2 jaar en 9 maanden opgelegd gekregen, waarvan nog 1 jaar, 1 maand en 26 dagen resteert. Tijdens de openbare zitting op 28 juli 2022 is vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor de rechtbank om te beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kan verlengen en er geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de raadsman in hoger beroep niet aanwezig was en de oproepen voor het hoger beroep niet naar de opgeëiste persoon zijn gestuurd. De officier van justitie heeft echter gesteld dat er geen sprake is van een weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW. De rechtbank oordeelt dat de overlevering kan worden geweigerd, maar ziet aanleiding om van deze bevoegdheid af te zien, omdat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was en een raadsman had gemachtigd.

De rechtbank heropent het onderzoek om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen die aantonen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6a OLW. De rechtbank beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal voor een nog vast te stellen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751949-20
RK nummer: 21/3986
Datum uitspraak: 11 augustus 2022
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juli 2020 door de
Circuit Court in Łódź(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement passed by the Circuit Court in Łódź(Polen) van 3 december 2015 (IV K 165/14), welke in stand is gehouden in hoger beroep op 10 mei 2016 bij de
Court of Appeal Łódź(Polen) (referentie: II AKa 77/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 9 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 1 maand en 26 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de raadsman die hem vertegenwoordigde in hoger beroep niet aanwezig was ter zitting. Bovendien zijn de oproepen voor het hoger beroep niet naar de opgeëiste persoon gestuurd, zodat overlevering een schending van de verdedigingsrechten in zou houden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het hoger beroep sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 22 juli 2022 leidt de rechtbank af dat de zaak in hoger beroep bij de de
Court of Appeal Łódźin feite en in rechte ten gronde is behandeld (de rechtbank verwijst naar HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)). Alleen de procedure in hoger beroep bij de
Court of Appeal Łódźop 10 mei 2016 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Blijkens het EAB was de opgeëiste persoon in persoon aanwezig ter zitting in eerste aanleg. In de aanvullende informatie van 22 juli 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld dat de opgeëiste persoon een raadsman heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren. Deze raadsman heeft namens de opgeëiste persoon hoger beroep ingesteld. Van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW is volgens de rechtbank echter geen sprake, nu de raadsman op de zitting in hoger beroep niet aanwezig was en daar dus niet daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. Wel zijn de oproepen voor het hoger beroep blijkens diezelfde aanvullende informatie naar het kantooradres van de gemachtigde raadsman, én naar het adres dat de opgeëiste persoon heeft doorgegeven, verstuurd. De opgeëiste persoon is voorafgaande aan het eerste verhoor bovendien gewezen op de verplichting tot het doorgeven van adreswijzigingen en de consequenties wanneer hij dat nalaat.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat overlevering voor het vonnis in deze situatie geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep en voor welke strafbare feiten – hij was aanwezig op de zitting in eerste aanleg – en heeft een raadsman gemachtigd om hoger beroep in te stellen. De oproepen voor het hoger beroep zijn ook naar de opgeëiste persoon zelf gestuurd. Naar oordeel van de rechtbank lag het daarom op de weg van de opgeëiste persoon om alert te blijven en te informeren over de verdere verloop van de strafprocedure tegen hem, al dan niet bij zijn gemachtigde raadsman. De rechtbank ziet het op zijn minst genomen als een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon dat hij dit niet heeft gedaan. Bovendien is de opgeëiste persoon ook kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie, nu dit naar een door hem opgegeven adres is verstuurd.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Met betrekking tot de gelijkstelling van de opgeëiste persoon overweegt de rechtbank als volgt.
Naar vaste jurisprudentie van deze rechtbank is het de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om het gestelde ononderbroken rechtmatige verblijf tijdig en onderbouwd aan te tonen.
Voor de rechtbank is het evident dat er een gelijkstellingsverweer kan worden gevoerd door de raadsman van de opgeëiste persoon. Dit is echter nagelaten. Desgevraagd heeft de raadsman ter zitting verklaard dat hij de rechtbank niet van stukken ter onderbouwing van de gelijkstelling kan voorzien, hoewel op diezelfde zitting is gebleken dat de opgeëiste persoon wél de nodige stukken kan overleggen. De opgeëiste persoon heeft hier naar eigen zeggen geen contact over gehad met de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de mogelijke slagingskans van een gelijkstellingsverweer voor de opgeëiste persoon – hij is immers al sinds 2016 in Nederland, hij heeft de rechtbank ter zitting desgevraagd voor dit verweer relevante stukken kunnen tonen en heeft daarmee een begin van onderbouwing gemaakt – en gelet op het feit dat de rechtbank van oordeel is dat het in het onderhavige geval niet (mede) aan de opgeëiste persoon te wijten is dat is verzuimd dit verweer te voeren, het onderzoek dient te worden heropend om de opgeëiste persoon alsnog in de gelegenheid te stellen stukken aan de rechtbank te overleggen waaruit blijkt dat hij voldoet aan de twee hierboven genoemde voorwaarden.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijdom de opgeëiste persoon in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 5. genoemde stukken – uiterlijk één week voor de volgende zittingsdatum en via zijn raadsman – over te leggen aan de rechtbank.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.