3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – hoewel de opgeëiste persoon blijkens het EAB voor het vonnis II K 415/16 tijdig en in persoon is gedagvaard – de overlevering moet worden geweigerd, nu ten aanzien van de vonnissen II K 792/18 (a), VII K 411/13 (c), VII K 402/14 (d) en II K 594/15 (e) geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d en de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten daarom niet heeft kunnen uitoefenen. Uit de aanvullende informatie van 11 juli 2022 blijkt weliswaar dat de opgeëiste persoon in persoon zou zijn gedagvaard dan wel dat de oproepen en/of de vonnissen naar het in het vooronderzoek door hem opgegeven adres zijn verstuurd, maar het is niet duidelijk of de opgeëiste persoon deze correspondentie heeft ontvangen en of de oproepen tijdig waren. Bovendien is uit de aanvullende informatie niet gebleken dat de opgeëiste persoon is gewezen op de consequenties van het niet doorgeven van zijn adres in geval van een verhuizing. Subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding, zodat aan de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere vragen kunnen worden gesteld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. Voor de vonnissen geldt dat ofwel sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12a OLW, ofwel dat de opgeëiste persoon is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven. In die gevallen zijn de oproepen naar het door hem opgegeven adres verstuurd, zodat het voor rekening van de opgeëiste persoon komt wanneer hij niet op de hoogte was van een zitting.
De rechtbank stelt voorop dat, in het geval van een cumulatief vonnis, zowel de beslissing waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en hem op grond daarvan een vrijheidsstraf is opgelegd als de beslissing waarbij de duur van die straf is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan art. 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak
Zdziaszek, ECLI:EU:C:2017:629). De rechtbank zal de verschillende vonnissen daarom toetsen aan de vereisten van artikel 12 OLW.
Ten aanzien van verzamelvonnis II K 792/18
In de aanvullende informatie van 11 juli 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld dat het verzamelvonnis op 16 maart 2016 in persoon aan de opgeëiste persoon is betekend, en dat hij daarbij in kennis is gesteld over de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub c, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is ten aanzien van verzamelvonnis II K 792/18 dus niet van toepassing.
Ten aanzien van vonnis II K 576/15
In de aanvullende informatie van 11 juli 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was ter zitting op 12 februari 2016. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing op het vonnis II K 576/15.
Ten aanzien van vonnis VII K 411/13
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
In de aanvullende informatie van 11 juli 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende vermeld:
The notice of the date of hearing set for 23 may 2013 was mailed to the address provided by [opgeëiste persoon] during pre-trial proceedings in this case; when providing the address for service in the pre-trial proceedings, [opgeëiste persoon] was instructed about the obligation to notify (the authorities) of any change of his address – which he confirmed with his own signature […]
[…] a copy of that judgment, together with the instructions on the right, time limit and manner of filing an appeal was mailed to the address provided during pre-trial proceedings […]
Ten aanzien van vonnis VII K 402/14
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
In de aanvullende informatie van 11 juli 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende vermeld:
The notice of the date of hearing set for 03 october 2014 was mailed to the address provided by [opgeëiste persoon] during pre-trial proceedings in this case; when providing the address for service in the pre-trial proceedings, [opgeëiste persoon] was instructed about the obligation to notify (the authorities) of any change of his address – which he confirmed with his own signature […]
[…] a copy of that judgment, together with the instructions on the right, time limit and manner of filing an appeal was mailed to the address provided during pre-trial proceedings […]
Bij deze vonnissen is het de rechtbank niet duidelijk of de opgeëiste persoon is gewezen op de consequenties wanneer hij niet zou voldoen aan de verplichting om adreswijzingen door te geven. Bovendien is het de rechtbank niet duidelijk wanneer de oproepen aan de opgeëiste persoon zijn verstuurd. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de volgende vragen te (laten) stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
- Is de opgeëiste persoon in het vooronderzoek ten aanzien van de vonnissen VII K 411/13 en VII K 402/14 gewezen op de consequenties wanneer hij niet zou voldoen aan de verplichting adreswijzigingen door te geven?
- Op welke data zijn de oproepen voor de zittingen die hebben geleid tot de vonnissen VII K 411/13 en VII K 402/14 aan de opgeëiste persoon verstuurd?
Ten aanzien van vonnis II K 594/15
In de aanvullende informatie van 11 juli 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld:
[opgeëiste persoon] did not appear at the hearing on 28 october 2015. […] [opgeëiste persoon] received a notice of the date of hearing set for 28 october 2015, through the administration of the prison where he was then detained, which he confirmed with his own signature.
Uit de bovenstaande informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zitting op 28 oktober 2015, maar uit die informatie blijkt niet
wanneerde opgeëiste persoon deze oproep heeft ontvangen. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW, is het van belang dat de opgeëiste persoon de oproep ook
tijdigheeft ontvangen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de volgende vraag te (laten) stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
- Op welke datum heeft de opgeëiste persoon de oproep voor de zitting op 28 oktober 2015 ontvangen?
Nu de rechtbank de antwoorden op de hierboven genoemde vragen nodig heeft om de overlevering te kunnen toetsen aan artikel 12 OLW, zal zij het onderzoek gelet op het voorgaande heropenen en schorsen ten behoeve van nadere informatie.