ECLI:NL:RBAMS:2022:7001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/751932-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot dubbele strafbaarheid en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Sieradz, Polen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er sprake is van weigeringsgronden zoals bedoeld in de Overleveringswet (OLW). De raadsvrouw van de opgeëiste persoon stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van zijn proces en zijn verdedigingsrechten niet had kunnen uitoefenen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis had geleid, er geen schending van zijn verdedigingsrechten was. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en dat hij onzorgvuldig was geweest in zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Daarom besloot de rechtbank af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De rechtbank stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751932-21
RK nummer: 22/2961
Datum uitspraak: 11 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 mei 2021 door de
Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T. Mustafazade, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
District Court in Sieradz(Polen) van 10 januari 2019 (referentie: II K 664/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW. Toen de dagvaarding werd verstuurd, woonde de opgeëiste persoon al in Nederland en bovendien is hij nooit gewezen op zijn recht op hoger beroep, zodat hij zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. De opgeëiste persoon is verhoord op 30 juli 2018, maar heeft daarna niet getracht op de hoogte te blijven van de verdere verloop van de strafprocedure.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 22 juli 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon op 30 juli 2018 is verhoord. Tijdens dit verhoor heeft hij ook de zogenaamde ‘adresinstructie’ ontvangen – inhoudende dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en de consequenties als hij dat niet doet, namelijk dat de correspondentie dan wordt aangemerkt als ‘
duly served’en er een beslissing kan volgen in zijn afwezigheid. De oproepen voor de zitting zijn naar het door hem opgegeven adres verstuurd, op 6 november 2018 en op 14 november 2018.
De bovengenoemde omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Hij was op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep – hij is immers verhoord op 30 juli 2018. Daar komt bij dat, voor zover al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande dan ook aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren en verwerpt het verweer.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat in het EAB onder D) vermeld staat dat de opgeëiste persoon een kopie van het vonnis heeft ontvangen op 6 maart 2012. Gelet op het feit dat het vonnis dateert van januari 2019 en gelet op de aanvullende informatie van 22 juli 2022, merkt zij dit aan als een kennelijke verschrijving.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.