In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Sieradz, Polen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er sprake is van weigeringsgronden zoals bedoeld in de Overleveringswet (OLW). De raadsvrouw van de opgeëiste persoon stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van zijn proces en zijn verdedigingsrechten niet had kunnen uitoefenen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis had geleid, er geen schending van zijn verdedigingsrechten was. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en dat hij onzorgvuldig was geweest in zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Daarom besloot de rechtbank af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De rechtbank stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan.