ECLI:NL:RBAMS:2022:7000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/051093-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot dubbele strafbaarheid en gelijkstelling

Op 11 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Gdańsk, Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, die op 7 juni 2022 is ingediend. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1991, is gedetineerd en heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij niet voldoet aan het vereiste van vijf jaar ononderbroken verblijf in Nederland, wat een weigeringsgrond voor de overlevering zou zijn.

De rechtbank heeft de feiten beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van (poging tot) afpersing, waarvoor dubbele strafbaarheid vereist is. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat zijn cliënt gelijkgesteld moet worden met een Nederlander, maar de rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor gelijkstelling, aangezien hij nog niet vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke eisen is voldaan en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het EAB. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/051093-22
RK nummer: 22/2977
Datum uitspraak: 11 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 september 2021 door de
Regional Court in Gdańsk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
District Court in Gdańsk – South in Gdańsk(Polen) van 30 januari 2018 (referentie: II K 1306/17).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 4 maanden en 18 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
(Poging tot) afpersing.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander en de overlevering als gevolg daarvan moet worden geweigerd met gelijktijdige overname van de strafexecutie door Nederland. De opgeëiste persoon voldoet nog niet aan het wettelijk vereiste van vijf jaren verblijf – hij is nu vier jaar en één maand in Nederland – maar heeft sinds zijn verblijf in Nederland wel altijd gewerkt en zijn gehele gezinsleven speelt zich in Nederland af. De raadsman heeft hiertoe verschillende stukken overgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling, nu hij niet voldoet aan het vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaren in Nederland.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon op dit moment niet in aanmerking komt voor gelijkstelling omdat hij niet voldoet aan het wettelijke vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren in Nederland zoals bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en 1, Vreemdelingenwet 2000.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW doet zich dan ook niet voor. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 317 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Gdańsk(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.