Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
Subsidiair wordt hem verweten dat hij op genoemde dag en plaats seksueel bij [aangeefster] is binnengedrongen, terwijl hij wist dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat zij niet of onvoldoende in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
3.Vrijspraak
Daar raakte zij in gesprek met verdachte. De verklaringen van aangeefster en verdachte over wie als eerste de ander aansprak en wat er precies tussen hen is gezegd komen niet met elkaar overeen. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte bleef aandringen dat hij met haar naar haar woning wilde gaan en dat zij hem toen uiteindelijk maar in haar woning heeft binnengelaten. Verdachte stelt dat hij aangeefster al twee keer eerder op straat had ontmoet. In de avond van 12 maart 2018 hadden zij op straat een normaal gesprek met elkaar waarin aangeefster hem voorstelde om hem te helpen de Nederlandse taal te leren. Ze zijn samen haar woning ingegaan en hij heeft zich daarbij niet opgedrongen. Uit de verklaringen van aangeefster en verdachte blijkt dat zij in de woonkamer zijn gaan zitten waar verdachte een zelf meegenomen biertje heeft gedronken en een eveneens zelf meegenomen jointje heeft gerookt. Verdachte heeft zijn telefoonnummer in de telefoon van aangeefster gezet door eerst met zijn telefoon naar haar telefoon te bellen.
Ze zei dat ze eerst toestemming had gegeven om seks te hebben. Nadat het condoom kapot was gegaan maakte ze zich erge zorgen dat ze iets zou krijgen. Toen wilde ze niet meer maar de man is toch doorgegaan.
Op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting is niet vast te stellen welke van de twee verhaallijnen juist is. De door aangever en verdachte afgelegde verklaringen zijn bovendien op onderdelen niet helemaal consistent. Ervan uitgaande dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, ontbreekt ondersteund bewijs dat verdachte haar tot de seksuele handelingen zou hebben gedwongen, hetgeen aan een bewezenverklaring van de onder primair ten laste gelegde verkrachting in de weg staat. Evenmin is er bewijs dat verdachte wist van de stoornissen en/of geestelijke beperkingen bij aangeefster, zodat ook het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard.
Er moet met andere woorden voldoende steunbewijs zijn.
De rechtbank zal verdachte daarom van het primair tenlastegelegde vrijspreken.