ECLI:NL:RBAMS:2022:6987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
9914759 CV EXPL 22-7317
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van een auto na beëindiging van een relatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers en een gedaagde over de eigendom van een auto. De eisers, een echtpaar, hebben de auto gekocht uit de nalatenschap van een vriendin en deze op naam van de gedaagde gezet, die een relatie had met de zoon van de eisers. Na het beëindigen van de relatie vorderden de eisers de auto terug, stellende dat de auto nooit bedoeld was als schenking maar enkel als bruikleen. De gedaagde voerde aan dat de auto aan haar was geschonken en dat zij de eigenaar was, wat werd ondersteund door het feit dat zij de auto op haar naam had staan en alle kosten voor de auto droeg.

De kantonrechter oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd om het vermoeden van eigendom van de gedaagde te weerleggen. De rechter stelde vast dat de auto op naam van de gedaagde stond en dat zij alle kosten voor de auto had betaald, wat haar eigendom versterkte. De eisers konden niet aantonen dat er een andere bedoeling was dan het geven van de auto aan de gedaagde. De vordering van de eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Dit vonnis benadrukt het belang van bewijsvoering in geschillen over eigendom en schenking, en hoe de feitelijke situatie, zoals het betalen van kosten en het registreren van eigendom, kan leiden tot een vermoeden van eigendom dat moeilijk te weerleggen is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9914759 CV EXPL 22-7317
vonnis van: 18 november 2022 (bij vervroeging)

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. [eiser 1]

2. [eiser 2]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers, nader te noemen: [eiser 1] c.s.
gemachtigde: mr. L.E. de Jong
t e g e n

[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats]
gedaagde, nader te noemen: [gedaagde 1]
gemachtigde: mr. M. Smit

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesdossier bestaat uit het volgende:
- de dagvaarding van 24 mei 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het instructievonnis van 15 juli 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling is gehouden op 2 november 2022. [eiser 1] en [eiser 2] zijn verschenen, vergezeld door mr. M. Renken als hun gemachtigde. Ook [gedaagde 1] is verschenen, vergezeld door haar vader en haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader uiteengezet en vragen van de kantonrechter beantwoord. Partijen hebben tevergeefs geprobeerd een minnelijke schikking te bereiken.
Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn gehuwd. [eiser 1] heeft een zoon uit een eerder huwelijk, [naam zoon] . [gedaagde 1] en [naam zoon] hebben ongeveer 3,5 jaar een affectieve relatie gehad. Zij zijn in december 2018 gaan samenwonen in [woonplaats] , waar [gedaagde 1] is geboren en getogen.
1.2.
[gedaagde 1] en [naam zoon] kregen samen een dochter, die onverwacht en aan onduidelijke oorzaak is overleden toen ze 15 maanden was.
1.3.
[gedaagde 1] en [naam zoon] zijn daarna, eind 2020, op zoek gegaan naar een andere woning in [woonplaats] . Vooral [gedaagde 1] wilde graag in [woonplaats] blijven, omdat haar sociale leven zich daar afspeelde.
1.4.
[eiser 1] c.s. hebben besloten, na het overlijden van een vriendin van [eiser 1] c.s. in oktober 2020, om diens auto uit de nalatenschapsboedel te kopen, zodat [gedaagde 1] daarin kon rijden nadat ze haar rijbewijs had gehaald. Ze hebben dit eind november 2020 ook met [gedaagde 1] en [naam zoon] besproken.
1.5.
[eiser 1] c.s. hebben de auto, een Toyota C-hr met kenteken [kenteken] , gekocht voor een bedrag van € 16.000,-. De auto is op 28 december 2020 aan [eiser 1] c.s. geleverd.
1.6.
Begin december 2020 heeft [gedaagde 1] haar rijbewijs gehaald.
1.7.
Bij whatsapp-bericht van 22 december 2020 heeft [eiser 2] aan [gedaagde 1] laten weten:
Heel mooi dan moeten we straks gauw de auto op jouw naam gaan zetten, want dan heb je een eigen auto (..) we zijn trots op jullie lieve schatten
[gedaagde 1] reageerde met:
Ik vind het zo lief van jullie! en ik kan niet vaak genoeg -dank je wel zeggen. Heel fijn om zometeen de vrijheid van een eigen auto te ervaren. (..)
1.8.
Op 14 januari 2021 is, na overleg tussen [eiser 1] c.s. en [gedaagde 1] en [naam zoon] , het kenteken van de auto op naam van [gedaagde 1] gezet.
1.9.
Op 27 januari 2021 heeft [gedaagde 1] aan haar vader per whatsapp bericht:
Ik heb vandaag in m’n autootje gereden, samen met [eiser 2] . (..)
1.10.
In februari/maart 2021 hebben [gedaagde 1] en [naam zoon] een nog in aanbouw zijnde huurwoning gevonden in [woonplaats] . Na de oplevering in juli 2021 zijn [gedaagde 1] en [naam zoon] daar gaan wonen.
1.11.
In november 2021 heeft [gedaagde 1] haar relatie met [naam zoon] verbroken.
1.12.
Bij e-mail van 21 december 2021 hebben [eiser 1] c.s. aan [gedaagde 1] geschreven:
(..) Jij en [naam zoon] toonden zich heel blij met de nieuwe plek (..). Om de meer beperkte mobiliteit van hier voor jou te compenseren hebben we jullie een auto ter beschikking gesteld, nadat jij [gedaagde 1] je rijbewijs had gehaald. Om praktische redenen, voornamelijk voor de verzekering (om voor jou no-claim op te bouwen) hebben we het goed gevonden de auto op jouw naam te registreren met een link naar de verzekering van [naam zoon] . De auto was dus uitsluitend bedoeld voor jullie, voor de mobiliteit met wonen buiten Amsterdam.Nu jij eigenhandig, persoonlijk en zonder overleg de stekker uit jullie relatie hebt getrokken en terug gegaan bent naar je kern in [woonplaats] , vervallen hiermee alle redenen voor het gebruik van de auto (..). je mag de auto met eigen risico blijven gebruiken tot we medio januari 2022 retour zijn in Nederland, dan vorderen we de auto terug en komen die halen. (..)

Het geschil

2. [eiser 1] c.s. vorderen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] te veroordelen het kentekenbewijs en de sleutels van de auto binnen 24 uur na afgifte van het vonnis af te geven en binnen 24 uur haar medewerking te verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling van de auto en daarmee ook feitelijk de auto af te geven, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde 1] dit weigert, alles met veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten.
3. [eiser 1] c.s. stellen – kort gezegd – dat partijen altijd de bedoeling hebben gehad dat [gedaagde 1] de auto slechts zou gebruiken en dat [eiser 1] c.s. eigenaren bleven. Destijds is met [gedaagde 1] en [naam zoon] besproken dat [eiser 1] c.s. de auto uit de boedel zouden kopen, zodat [gedaagde 1] deze na het halen van haar rijbewijs kon gaan gebruiken. De auto is uit praktisch oogpunt op naam van [gedaagde 1] gezet. [naam zoon] had al een auto op zijn naam en [gedaagde 1] kon op deze manier schadevrije jaren opbouwen en een parkeervergunning aanvragen. Verder stellen [eiser 1] c.s. dat zij nooit een zo groot bedrag zouden schenken aan [gedaagde 1] . Dat volgt volgens [eiser 1] c.s. ook uit het feit dat ze hun kinderen elk jaar niet meer schenken dan € 6.000,-. Hoewel wettelijk uitgangspunt is dat de bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn, is dat in deze kwestie volgens [eiser 1] c.s. duidelijk anders. Naast eerdergenoemde argumenten zijn evenmin handelingen verricht waaruit volgt dat er een geldige titel was voor een eigendomsoverdracht. Het feit dat de auto op [gedaagde 1] naam staat en zij de kosten voor het gebruik voldoet, zijn daartoe volgens [eiser 1] c.s. onvoldoende.
4. [gedaagde 1] heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
5. Waar nodig wordt hierna nader ingegaan op het verweer en de stellingen van partijen.

De beoordeling

6. Volgens [gedaagde 1] is de auto aan haar geschonken. [gedaagde 1] heeft het aanbod aanvankelijk afgeslagen omdat ze zich bezwaard voelde zo’n groot cadeau aan te nemen. Desondanks wilden [eiser 1] c.s. de auto graag aan [gedaagde 1] geven, na alles wat er was gebeurd. [gedaagde 1] heeft [eiser 1] c.s. bedankt met een kaart en een cadeau. Het was van begin af aan de bedoeling dat de eigendom van de auto zou overgaan en [gedaagde 1] heeft daarop ook mogen vertrouwen. Er is nooit iets gezegd over bruikleen, aldus [gedaagde 1] .
7. Zoals beide partijen onderkennen is op basis van artikel 3:109 jo. 119 lid 1 BW uitgangspunt dat degene die een goed houdt, wordt vermoed dit goed voor zichzelf te houden en als bezitter daarvan wordt vermoed rechthebbende te zijn. Dat betekent in onderhavig geval dat [gedaagde 1] wordt vermoed eigenaar van de auto te zijn. Dit wordt nog versterkt door het feit dat de auto op naam van [gedaagde 1] staat en zij – zo is onweersproken gebleven – alle kosten van en voor de auto voldoet, zoals de verzekeringspremie, het onderhoud en de wegenbelasting. Het is aan [eiser 1] c.s. om het vermoeden dat [gedaagde 1] eigenaar van de auto is te weerleggen, op die manier dat [gedaagde 1] haar gepretendeerde eigendomsrecht nader zal hebben te bewijzen (ECLI:NL:HR:1994:ZC1398).
8. Hoewel [eiser 1] c.s. in de dagvaarding de stelling innemen dat zij geen andere bedoeling hadden dan het ter beschikking stellen van de auto en dat dat uitdrukkelijk met elkaar is besproken, heeft [eiser 2] ter zitting verklaard dat destijds niet expliciet is gezegd dat het slechts ging om het gebruik van de auto. [eiser 1] c.s. hebben ter zitting benadrukt dat steeds tegen [gedaagde 1] , die zich bezwaard voelde, is gezegd dat zij de auto voor haar kochten zodat [gedaagde 1] (met [naam zoon] ) een stap buiten Amsterdam kon maken. Daaruit volgt echter nog niet dat [eiser 1] c.s. eigenaars bleven en de auto slechts (tijdelijk) werd uitgeleend aan [gedaagde 1] en hun zoon. Integendeel, [gedaagde 1] heeft uit de opmerking dat de auto voor haar werd gekocht, evengoed kunnen opmaken dat [eiser 1] c.s. de auto voor haar betaalden en dat [gedaagde 1] hem (in eigendom) zou krijgen. [gedaagde 1] heeft ter zitting ook in die zin verklaard. [eiser 1] c.s. hebben volgens [gedaagde 1] gezegd dat zij de auto graag aan haar wilden geven. Dat [gedaagde 1] dat in ieder geval zo heeft mogen opvatten volgt ook uit de overschrijving van de auto op haar naam – wat overigens gebeurde op initiatief van [eiser 1] c.s – en het daaraan voorafgaande whatsapp-bericht van 22 december 2020 van [eiser 2] (zie 1.7). De uit de verklaringen van partijen op te maken gang van zaken rond de koop van de auto uit de boedel, het overleg daarover met [gedaagde 1] en [naam zoon] en de wijze waarop de auto aan [gedaagde 1] vervolgens feitelijk is overgedragen, kan het vermoeden dat [gedaagde 1] eigenaar is van de auto, niet weerleggen.
9. Dat geldt ook voor de stelling dat [eiser 1] c.s. nooit een dermate groot bedrag zouden schenken aan [gedaagde 1] . [eiser 1] c.s. hebben ter toelichting gewezen op de omstandigheid dat de kinderen van [eiser 1] jaarlijks maximaal € 6.000,- geschonken krijgen. Hieruit volgt weliswaar dat zij [gedaagde 1] met de auto in wezen een veel hoger bedrag hebben geschonken dan [eiser 1] placht te geven zijn (eigen) kinderen, maar anderzijds volgt er uit dat het voor [eiser 1] c.s. niet ongewoon is om (grote) bedragen te schenken. Hoewel die schenking beduidend lager dan € 16.000,- en belastingvrij is, betreft het wel een bedrag dat elk jaar wordt geschonken. [eiser 1] c.s. hebben geen andere feiten en omstandigheden gesteld – bijvoorbeeld door inzicht te geven in hun financiële situatie – waaruit moet worden opgemaakt dat het zo onaannemelijk is dat zij [gedaagde 1] dit hoge bedrag hebben geschonken, dat daarmee het vermoedelijk eigenaarschap van [gedaagde 1] is weerlegd. Tot slot speelt mee dat er een uitzonderlijke – op zeer droevige omstandigheden terug te voeren – aanleiding was om de auto aan te schaffen voor [gedaagde 1] , waardoor de bovengemiddelde schenking wellicht minder buitengewoon is dan dat die onder normale omstandigheden was geweest.
10. Dat betekent dat het vermoeden met de toelichting van [eiser 1] c.s. niet is weerlegd. Het ter zitting gedane aanbod van [eiser 1] c.s. om de tussen partijen gewisselde whatsapp-berichten van eind december 2020 en begin januari 2021 als bewijs in het geding te brengen wordt gepasseerd. Deze berichten zijn van na het ontstaan van het geschil en niet valt in te zien hoe die berichten als bewijs kunnen dienen voor de stelling dat de auto destijds slechts in gebruik is gegeven. Dit is ook niet nader toegelicht.
10. [gedaagde 1] hoeft als eigenaar de auto niet af te geven, zodat de vordering wordt afgewezen.
10. [eiser 1] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot worden op € 746,- aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,- aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2022 in tegenwoordigheid van mr. T.C. van Andel, griffier.