Overwegingen
Wat ging er aan deze zaak vooraf?
1. Gemeente Alphen aan de Rijn (de gemeente) heeft op 20 januari 2021 een waarschuwing opgelegd aan de cliënte van eiser. In de rapportage dat ten grondslag is gelegd aan voornoemde waarschuwing, is de Surinaamse herkomst en nationaliteit van de cliënte van eiser vermeld. Eiser is namens zijn cliënte middels een bezwaarschrift hiertegen opgekomen en heeft daarvoor op 10 mei 2021 bij verweerder een toevoeging aangevraagd vanwege het principiële belang daarvan.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit eisers aanvraag om een toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand afgewezen en de afwijzing met het bestreden besluit gehandhaafd, omdat de bijstand van een advocaat niet noodzakelijk is voor het geschil en de advocaatkosten niet opwegen tegen het belang in de zaak. Volgens verweerder is ook niet gebleken van een zwaarwegend belang om bij wijze van uitzondering een toevoeging te verlenen. Daarbij heeft verweerder betrokken dat de zaak niet van belang is voor grote groepen rechtszoekenden. Het onthouden van gefinancierde rechtsbijstand door een advocaat leidt volgens verweerder verder niet tot een aantoonbare onrechtvaardigheid of onbillijkheid. Verweerder stelt dat eisers cliënte zelf, of met hulp van een ander dan een advocaat, bezwaar had kunnen maken tegen het besluit van de gemeente. Daarbij acht verweerder van belang dat geen sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging. Verweerder stelt verder dat eiser niet heeft gespecificeerd waarom zijn cliënt schade heeft geleden door het bestreden besluit van de gemeente.
3. Volgens eiser stelt verweerder ten onrechte dat geen sprake is van een belang waarvoor een toevoeging kan worden verleend. Het op geautomatiseerde wijze noteren van de nationaliteit en de herkomst van bijstandsgerechtigden door de gemeente is institutioneel racisme. Uit artikel 9, eerste lid, van de Verordening op de bescherming betreffende de bescherming van natuurlijke personen, volgt dat het verboden is om persoonsgegevens te noteren waaruit ras of etnische afkomst blijkt. Er is op vergelijkbare wijze gehandeld in het Somaliëproject en destijds zijn uitkeringen ten onrechte gestaakt.Verweerder stelt ten onrechte dat een advocaat niet noodzakelijk is voor de zaak waarvoor een toevoeging is aangevraagd. Duizenden mensen zijn het slachtoffer van (institutionele) racisme. Bij het voorkomen daarvan is een maatschappelijk belang gediend.
4. In artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wrb is bepaald dat rechtsbijstand niet wordt verleend als de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria. Deze regels zijn opgenomen in het Brt.
5. In artikel 4, tweede lid, van het Brt is bepaald dat rechtsbijstand op basis van een toevoeging, anders dan ten behoeve van een eenvoudig rechtskundig advies, als zijnde van onvoldoende belang, niet wordt verleend als het op geld waardeerbare belang onder een bedrag van € 500,- blijft. In het zevende lid van dit artikel is bepaald dat, in afwijking van onder andere het tweede lid, rechtsbijstand of een toevoeging kan worden verleend als zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of als zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het financieel belang van de procedure waarvoor eiser een toevoeging heeft gevraagd, onder de in artikel 4, tweede lid, van het Brt bepaalde grens van € 500,- blijft. Daarom moet worden beoordeeld of verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat niet wordt afgeweken op grond van het zevende lid van voornoemd artikel.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op zijn ‘werkinstructie financieel belang’, niet in redelijkheid heeft kunnen stellen dat niet wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van het Brt. In zijn werkinstructie heeft verweerder opgenomen dat het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule van artikel 4, zevende lid, van het Brt aan een aantal criteria wordt getoetst. De criteria ‘zelfredzaamheid’ en ‘de maatschappelijke betekenis van een zaak voor grote groepen rechtszoekenden’ maken daar deel van uit.
8. Verweerder heeft overwogen dat eisers cliënt zelf, of met hulp van een ander dan eiser, bezwaar had kunnen maken tegen het besluit van de gemeente. Het verzoek van eiser om een toevoeging is afgewezen, omdat zijn cliënt volgens verweerder zelfredzaam is. De rechtbank deelt verweerders oordeel niet. Uit het toeslagenschandaal is gebleken dat burgers niet in staat zijn om zelfstandig te procederen tegen discriminerende handelingen van bestuursorganen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit met zijn standpunt heeft miskend.
9. De rechtbank overweegt verder dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het opkomen tegen de registratie van de herkomst en de nationaliteit van burgers, niet is aan te merken als een zwaarwegend belang in de zin van artikel 4, zevende lid, van de Brt. Volgens verweerders werkinstructie is sprake van een zwaarwegend belang als de uitkomst van een zaak van maatschappelijke betekenis is voor grote groepen rechtszoekenden. Eiser heeft onbetwist gesteld dat de gemeente de herkomst en de nationaliteit van burgers registreert, omdat daaruit volgens de gemeente zou zijn af te leiden of burgers Nederlands spreken of niet. Eiser komt op tegen deze registratie omdat de gemeente daar geen goede reden voor heeft en het tot gevolg kan hebben dat de gemeente discriminerend handelt. Het is mogelijk dat de gemeente vanwege de uitkomst van de zaak stopt met deze registratie. Uit de overgelegde stukken van de beroepsprocedure bij de rechtbank Den Haag, volgt dat de gemeente inmiddels is gestopt met het registreren van de nationaliteit. De herkomst wordt nog wel geregistreerd. Verweerder heeft onvoldoende toegelicht waarom het opkomen hiertegen niet van maatschappelijke betekenis is voor grote groepen rechtszoekenden. De rechtbank merkt hierbij op dat het in een democratische rechtsstaat, waarin de rechten van minderheden steeds zichtbaarder onder druk komen te staan (zie bijvoorbeeld het toeslagenschandaal), niet past om bij toepassing van de uitzondering van artikel 4, zevende lid, van het Brt onvoldoende oog te hebben voor mogelijk discriminerende handelingen van bestuursorganen.
10. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.