ECLI:NL:RBAMS:2022:6971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
AMS 21/2771
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een omzettingsvergunning wegens niet-ontvankelijkheid van de aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de herroeping van een omzettingsvergunning. Het primaire besluit, genomen op 8 juni 2020, verleende aan eiser 2 een vergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar zes onzelfstandige woonruimten. Echter, bij het bestreden besluit van 7 april 2021 werd deze vergunning herroepen omdat verweerder van mening was dat de aanvraag niet-ontvankelijk was. Verweerder stelde dat onduidelijk was wie de eigenaar was en of de gemachtigde bevoegd was om de aanvraag te doen.

Eisers, bestaande uit eiser 1 en eiser 2, hebben tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 oktober 2022 werd duidelijk dat eiser 1 de eigenaar was van de woning en dat eiser 2 als beheerder optrad. De rechtbank oordeelde dat het voldoende duidelijk was dat eiser 2 de aanvraag namens eiser 1 had ingediend. De rechtbank vond dat verweerder in redelijkheid niet kon concluderen dat de aanvraag niet namens de eigenaar was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de machtiging die eiser 2 had ontvangen van eiser 1 voldoende was om de aanvraag te doen.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond. De omzettingsvergunning herleefde en verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de ingediende bezwaarschriften. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en documentatie in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2771

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2],
eisers
(gemachtigde: mr. R. van der Meer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

verweerder
(gemachtigde: mr. H.D. Hosper).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [eiser 2] ( [eiser 2] ) een vergunning verleend voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar zes onzelfstandige woonruimten op het adres [adres] in Amsterdam.
Bij besluit van 7 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen en het bezwaar van de bezwaarmakers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2022
.Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [naam 1] , bestuurder van [eiser 2] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan het beroep
1. [eiser 1] ( [eiser 1] ) is sinds [medio 2] maart 2021 eigenaar van een woning gelegen aan de [adres] te Amsterdam (de woning). [eiser 2] treedt op als beheerder van de woning. Tussen eisers is een beheerovereenkomst van kracht.
2. Op [medio 1] maart 2020 is een aanvraag gedaan voor een omzettingsvergunning voor de woning. De aanvraag is gedaan door de heer [naam 1] namens [eiser 2] , in de hoedanigheid van beheerder van de woning. Bij de aanvraag is [naam 2] van [vergunning en adviesbureau] als gemachtigde aangewezen. De aanvraag is ondertekend door de heer [naam 1] .
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit een vergunning verleend voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar zes onzelfstandige woonruimten. Het primaire besluit is geadresseerd aan [eiser 2] ter attentie van [naam 2] , bestuurder van [vergunning en adviesbureau] .
4. Omwonenden hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omzettingsvergunning.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen, en daarmee de vergunning ingetrokken, en de bezwaarschriften van de bezwaarden niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder was geen sprake van een ontvankelijke aanvraag, omdat niet duidelijk was geworden dat de aanvraag was ingediend door (een gemachtigde van) de eigenaar van de woning.
Standpunt eisers
6. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de aanvraag niet namens de eigenaar is ingediend. Volgens hen is wel sprake van aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Eisers stellen dat uit het aanvraagformulier en de door hen ingediende stukken duidelijk blijkt dat [eiser 2] als beheerder de vergunning aanvroeg voor de eigenaar, [eiser 1] . Eisers stellen zich op het standpunt dat, indien onduidelijk was welke partij welke bevoegdheden had, het op de weg van verweerder had gelegen om meer onderbouwende stukken op te vragen. Ter zitting hebben zij er op gewezen dat dit in de procedure in bezwaar ook is gebeurd en dat zij de benodigde machtiging hebben verstrekt.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit kon komen. Niet is in geschil dat [eiser 1] eigenaar is van de woning. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de eigenaar van de woning een omzettingsvergunning kan aanvragen. [1] Verder is niet in geschil dat [eiser 2] als beheerder van de woonruimte optreedt en gemachtigd is rechtshandelingen te verrichtten. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of de machtiging van [eiser 2] zo ver strekt dat zij ook omzettingsvergunning mocht aanvragen namens de eigenaar van de woonruimte.
8.1
Ter zitting is verklaard dat eisers op verzoek van verweerder nadere documenten hebben verstrekt om aan te tonen dat [eiser 2] door [eiser 1] gemachtigd was. Uit het dossier blijkt dat [naam 3] , als zelfstandig bevoegd bestuurder van [eiser 1] , [eiser 2] heeft gemachtigd voor het indienen van de aanvraag. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de verstrekte machtiging ontoereikend is, omdat er geen datum of nummer op staat en het daardoor onvoldoende duidelijk is dat deze betrekking heeft op de onderhavige aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank ziet de machtiging duidelijk op de aanvraag die hier aan de orde is. Met de woorden
‘.. dat [eiser 1] op [medio 1] maart 2020 een vergunning heeft aangevraagd..’ en
‘.. [eiser 2] en haar bestuurder, de heer [naam 1] , zijnde beheerder van de woning, was gemachtigd tot het doen van die aanvraag voor [eiser 1]’ is dit evident. Verweerder heeft deze machtiging in het beroepsdossier opgenomen en was in het bezit van deze machtiging ten tijde van het bestreden besluit.
8.2
De rechtbank oordeelt dan ook dat het voor verweerder voldoende duidelijk moest zijn dat [eiser 2] , bij monde van de heer [naam 1] , de omzettingsvergunning voor [eiser 1] heeft aangevraagd. Hoewel eisers niet heel gericht zijn geweest in hun informatieverstrekking aan verweerder, en ook stukken hebben verstrekt waarvan de relevantie en achtergrond niet duidelijk is geworden (zoals een ongedateerde machtiging voor het aanvragen van een omzettingsvergunning van een derde, [adviesbureau] , gevestigd in Luxemburg, aan [eiser 1] ), kon hierover gelet op de wel beschikbare informatie, zoals de uittreksels van de Kamer van Koophandel en de hiervoor onder 8.1 genoemde machtiging, geen twijfel meer bestaan. Daarbij acht de rechtbank het in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, om de gang van zaken met betrekking tot het overleggen van de machtiging in bezwaar (nadat aanvankelijk een vergunning was verleend en vervolgens in bezwaar nog om een machtiging was gevraagd) alsnog af te keuren. Dit klemt des te meer, omdat een nieuwe aanvraag zou worden afgewezen vanwege het al bereikte vergunningenplafond voor omzettingsvergunningen.
9. Derhalve kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het beroep is gegrond.

Conclusie

10.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De omzettingsvergunning herleeft en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de ingediende bezwaarschriften met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaarschriften met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M. Nannan Panday, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 november 2022
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van de artikelen 21, eerste lid, sub c, en 23 van de Huisvestingswet (Hvw) en artikelen 3.1.1, derde lid, sub c, 3.2.1, eerste lid, van de Huisvestingsverordening (Hvv).