ECLI:NL:RBAMS:2022:6966

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
13/751598-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdedigingsrechten en dubbele strafbaarheid

Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De rechtbank heeft de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) behandeld, die dateert van 14 juli 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1980, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 10 november 2022 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. A.P.P. Janssen, was wel aanwezig, hoewel hij niet specifiek gevolmachtigd was om de opgeëiste persoon te verdedigen.

De rechtbank constateert dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek, zoals voorgeschreven in artikel 22 OLW, inmiddels was verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet kon verlengen en dat er geen grondslag meer bestond voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

In de uitspraak wordt ingegaan op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De rechtbank concludeert dat de overlevering niet in strijd is met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, ondanks dat hij niet in persoon aanwezig was bij de processen die tot de veroordelingen hebben geleid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten en dat hij instructies had ontvangen om adreswijzigingen door te geven aan de autoriteiten. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden aan in de weg stonden en het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751598-20 (EAB-1)
RK nummer: 20/3533
Datum uitspraak: 24 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 juni 2020 door
the Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 november 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. P. Sholeh. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsman, mr. A.P.P. Janssen, advocaat te Tegelen, is verschenen, maar hij was niet bepaaldelijk gevolmachtigd om de opgeëiste persoon ter zitting te verdedigen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and binding judgement of the District Court in Goleniów of the 8th November 2016, final and binding since the 16th November 2016, reference II K 561/16.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van een jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie maanden en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Het betreft een cumulatief vonnis met de volgende onderliggende vonnissen:
VII K 131/15;
II K 853/15;
II K 105/16.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Ten aanzien van vonnisVII K 131/15
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit aanvullende informatie d.d. 21 en 26 oktober 2022 leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek was geïnstrueerd om eventuele adreswijzigingen door te geven aan de autoriteiten, dat zijn zaak, wanneer hij dat niet zou doen, in zijn afwezigheid zou kunnen worden afgedaan en dat hij voor deze instructies heeft getekend.
Voorts blijkt uit de aanvullende informatie dat de oproep voor de zitting naar het door de opgeëiste persoon gedurende het vooronderzoek opgegeven adres is verstuurd. Op 21 augustus 2015 is er vonnis gewezen. Het vonnis is naar het door hem opgegeven adres verzonden en is vervolgens door zijn moeder in ontvangst genomen. De opgeëiste persoon heeft ook kennisgenomen van dit vonnis, aangezien hij blijkens de aanvullende informatie van 21 oktober 2022, nadien om uitstel van de tenuitvoerlegging van dat vonnis heeft verzocht. In dit verzoek, dus pas na afloop van de procedure, heeft de opgeëiste persoon een adreswijziging doorgegeven.
Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, dat hij ermee rekening moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen. Voor zover er aanleiding zou bestaan om aan te nemen dat die officiële correspondentie hem niet zou hebben bereikt, leidt de overlevering (ook dan) niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling hebben geleid, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Ten aanzien van vonnisII K 853/15 blijkt uit aanvullende informatie d.d. 21 oktober 2022 dat de opgeëiste persoon ter terechtzitting aanwezig was. Ten aanzien van dit vonnis is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond dus niet van toepassing.
Ten aanzien van vonnisII K 105/16
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW in relatie tot dit vonnis worden geweigerd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit aanvullende informatie d.d. 26 oktober 2022 blijkt dat tijdens het onderzoek aan de opgeëiste persoon instructies zijn uitgereikt en dat hij daarvoor ook heeft getekend. Het was hem derhalve bekend dat hij eventuele adreswijzigingen aan de autoriteiten moest doorgeven en hij wist wat de gevolgen zouden kunnen zijn als hij dit niet deed. Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, dat hij ermee rekening moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen. Voorts blijkt uit de aanvullende informatie dat de oproep voor de zitting naar het door de opgeëiste persoon gedurende het vooronderzoek opgegeven adres is verstuurd. Gelet op het voorgaande kan ook voor wat betreft dit vonnis worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, dat hij ermee rekening moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen. Voor zover er aanleiding zou bestaan om aan te nemen dat die officiële correspondentie hem niet zou hebben bereikt, leidt de overlevering (ook dan) niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling hebben geleid, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt overlevering daarom ook in dit geval geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
(VII K 131/15): diefstal door twee of meer verenigde personen;
(II K 853/15): opzet-/schuldheling;
(II K 105/16): diefstal.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310, 311 en 416 en/of 417 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [naam opgeëiste persoon] aan
the Regional Court in Szczecin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.