Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De rechtbank heeft de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) behandeld, die dateert van 14 juli 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1980, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 10 november 2022 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. A.P.P. Janssen, was wel aanwezig, hoewel hij niet specifiek gevolmachtigd was om de opgeëiste persoon te verdedigen.
De rechtbank constateert dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek, zoals voorgeschreven in artikel 22 OLW, inmiddels was verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet kon verlengen en dat er geen grondslag meer bestond voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
In de uitspraak wordt ingegaan op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De rechtbank concludeert dat de overlevering niet in strijd is met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, ondanks dat hij niet in persoon aanwezig was bij de processen die tot de veroordelingen hebben geleid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten en dat hij instructies had ontvangen om adreswijzigingen door te geven aan de autoriteiten. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden aan in de weg stonden en het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW.