ECLI:NL:RBAMS:2022:6959

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
13/228074-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 16 september 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen wordt verdacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Servische nationaliteit heeft. De verdediging stelde dat de feitsomschrijving in het EAB niet genoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de vereisten voor de overlevering zijn voldaan. De rechtbank benadrukte dat in de overleveringsprocedure geen onderbouwing van de verdenking vereist is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de Duitse autoriteiten de opgeëiste persoon willen vervolgen en het bewijs zich in Duitsland bevindt. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, aangezien er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/228074-22
RK nummer: 22/4205
Datum uitspraak: 24 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 september 2022 door het
Amtsgericht Dresden(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 november 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. P. Sholeh. De opgeëiste persoon is door zijn raadsvrouw, mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Servische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het
Amtsgericht Dresdenvan 6 september 2022, dossiernummer 271 Gs 3975/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft zich op het stadpunt gesteld dat de feitsomschrijving niet genoegzaam is. Alleen de verdenking is omschreven, maar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon is niet gemotiveerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de feitsomschrijving genoegzaam. De verdenking is omschreven inclusief pleegdatum en -plaats en de rol van de opgeëiste persoon is die van mededader. Het onderzoek is nog gaande in Duitsland en het aanleveren van bewijs is in het kader van de overlevering niet vereist.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt dat aan genoemde vereisten is voldaan. Dat in de ogen van de raadsvrouw de onderbouwing van de verdenking (grotendeels) ontbreekt, kan geen grond opleveren om de gevraagde overlevering te weigeren. Zodanige onderbouwing is niet vereist in de overleveringsprocedure.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft niet aangegeven dat het Nederlandse Openbaar Ministerie voornemens is de feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Aangezien het onderzoek in Duitsland is aangevangen, het bewijs zich in Duitsland bevindt, de Duitse autoriteiten door het uitvaardigen van het EAB te kennen hebben gegeven de opgeëiste persoon te willen vervolgen en de officier van justitie niet te kennen heeft gegeven dat het Nederlandse Openbaar Ministerie voornemens is de feiten te vervolgen, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan het
Amtsgericht Dresden(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.