Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 maart 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 oktober 2022 en de daarin vermelde stukken.
2.De feiten
Belastingdienst, zie bijlage, € 15.000
[naam 5] – zie bijlage(…)Bedrag:
€ 2.500.000
Aan u een vergrijpboete is opgelegd door de Belastingdienst eind 2018. De definitieve
- Daarnaast is ook een dwangsom aan u opgelegd voor het pand aan de [adres 1] in verband met overtreding van de artikelen 1a en 1b van de Woningwet en artikel 7.10 van het Bouwbesluit. Deze dwangsom is eveneens in voornoemd overleg met u besproken.
- De financiering voor de transformatie vooralsnog ontbreekt.Wij hebben toen aangegeven dat gezien de onzekere en onduidelijke financiering en de nog niet aanwezige bouwplannen het onwaarschijnlijk zou zijn dat u in februari 2020 zou kunnen starten met bouwen. Er is afgesproken dat de gemeente zou kijken naar de mogelijkheid om een indicatieve grondprijs te geven. Aan u is gevraagd om inzicht in een duidelijke financiering en een bouwkostenberekening aan te leveren.
integriteitsrisicobestaat. In het bijzonder is voor vastgoedtransacties bepaald dat een integriteitsrisico in ieder geval, maar niet uitsluitend, bestaat indien sprake is van een veroordeling voor een in artikel 4 benoemd delict of een omstandigheid als beschreven in artikel 5 of 6 van deze beleidsregel."
zoals benoemd in de Bio artikel 5 lid 4 sub f, g en h.
Aan u een vergrijpboete is opgelegd door de Belastingdienst eind 2018. De definitieve
Aan u is een dwangsom opgelegd voor het pand aan de [adres 1] in verband
De financiering voor de transformatie van het perceel aan de [adres 1] vooralsnog ontbreekt.Wij hebben in het gesprek op 16 december 2019 reeds opgemerkt dat gezien de onzekere en
Overwegingen:
Reactie op uw zienswijze
3.Het geschil
4.De beoordeling
Beoordelingskader weigering bestemmingswijziging
Inmiddels heeft [eiser] het erfpachtsrecht onder ontbindende voorwaarden verkocht aan Jobritess. Indien de gemeente Amsterdam Jobritess een wijziging van de bestemming van het erfpachtsrecht toestaat, is het belang van [eiser] beperkt tot de schade die hij stelt te hebben geleden doordat de wijziging van de bestemming van het erfpachtsrecht hem niet is toegestaan.
Als de ontbindende voorwaarde intreedt heeft [eiser] bovendien alsnog belang bij het voorwaardelijke gebod om die wijziging alsnog toe te staan. In beide gevallen zal moeten worden onderzocht of de weigering terecht was.
“Dhr. [eiser] zegt het flauw te vinden dat de door de gemeente Ouder-Amstel opgelegde dwangsom nu wordt betrokken bij dit onderzoek.”
“delicten en gedragingen of omstandigheden die naar hun aard zijn aan te merken als ernstige fout in de uitoefening van het beroep”(artikel 5 lid 4 onder h BIO). Die motivering ontbreekt in het besluit. Daarom kan de relevantie van de overtredingen van de Huisvestingswet voor de integriteit van [eiser] op basis van het besluit niet worden beoordeeld.
gedragbetreffen er slechts één stand houdt, maar dat onvoldoende is gemotiveerd waarom die zo ernstig is dat van een
“ernstige fout in de uitoefening van het beroep”sprake was.
nog niet in te stemmenmet de gevraagde bestemmingswijziging, maar niet om deze
te weigeren.
“ernstige fout in de uitoefening van het beroep”. De gemeente Amsterdam mocht voordat zij instemde met de wijziging eisen dat haar inzicht werd gegeven in de financiering, maar het nog niet bekend zijn daarvan mocht niet mede aan de weigering ten grondslag gelegd worden.
Door aan het besluit vier omstandigheden ten grondslag te leggen die het besluit niet kunnen dragen en een omstandigheid waarvan de relevantie onvoldoende duidelijk was, heeft de gemeente Amsterdam het besluit niet zorgvuldig voorbereid. De gemeente Amsterdam heeft daarom door de gevraagde bestemmingswijziging te weigeren onrechtmatig gehandeld.
Het onder I.A primair gevorderde gaat er vanuit dat de gemeente Amsterdam een nieuw besluit alleen van de financiering af kan laten hangen, het subsidiair gevorderde beperkt de gemeente Amsterdam niet in haar overwegingen, wat niet wegneemt dat zij wat in dit vonnis is overwogen als uitgangspunt zal moeten nemen. De rechtbank zal daarom tot het subsidiair gevorderde veroordelen.
Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval de berekening van de wijziging van de canon voor de gewijzigde bestemming af zal hangen van de huidige bestemming. De rechtbank neemt daarom aan dat [eiser] (hoewel in voorwaardelijke zin) belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht.
[eiser] heeft aangevoerd dat in het eigen databestand van gemeente Amsterdam geen bestemming is vermeld. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de gemeente Amsterdam heeft ingestemd met een gewijzigde bestemming (van de oorspronkelijke bestemming naar ‘geen bestemming’).
€ 1.689,00(3 punten x tarief € 563,00)