Op 17 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 26 januari 2021. Het EAB was uitgevaardigd door de Regional Court in Gliwice op 18 november 2019 en betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes maanden, opgelegd bij een vonnis van de District Court in Gliwice op 25 mei 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1977, was niet ter zitting verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft de vordering behandeld op de openbare zitting van 3 november 2022. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M.A. Prins, gaf aan niet gemachtigd te zijn om de verdediging te voeren. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor schorsing van de gevangenhouding.
De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank concludeerde dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht een overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.