ECLI:NL:RBAMS:2022:6947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
13/233208-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Noorwegen op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Noorwegen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een persoon die verdacht wordt van betrokkenheid bij de invoer van 29,5 kilogram hasj vanuit Duitsland naar Noorwegen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Turkse nationaliteit heeft en in Duitsland woont. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 3 november 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie tegen elkaar afgewogen. De verdediging stelde dat het aanhoudingsbevel niet rechtsgeldig was omdat het was uitgevaardigd door een Noorse officier van justitie en niet door een rechterlijke autoriteit, wat in strijd zou zijn met Europees recht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Noorse officier van justitie wel degelijk als een uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan worden aangemerkt, en heeft het verweer van de verdediging verworpen.

Daarnaast heeft de rechtbank de evenredigheid van de overlevering beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de overlevering onevenredig zou zijn, omdat de opgeëiste persoon een betere rechtspositie zou hebben gehad als hij vanuit Duitsland naar Noorwegen was overgeleverd. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de overlevering gerechtvaardigd is en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een beroep op onevenredigheid zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, omdat aan alle vereisten van de Uitvoeringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/233208-22
RK nummer: 22/4210
Datum uitspraak: 17 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3, eerste lid, van de Wet houdende uitvoering van de op 28 juni 2006 te Wenen tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (hierna de Uitvoeringswet) jo. artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 21 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd op 26 augustus 2022 door de
Oslo statsadvokatembeter(Noorwegen). Het aanhoudingsbevel strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteland] (Duitsland) op [geboortedatum] 1993 ,
ingeschreven in Duitsland op het adres:
[adres]
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Duitse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.
3.
Grondslag en inhoud van het aanhoudingsbevel
In het aanhoudingsbevel wordt melding gemaakt van een gerechtelijk besluit tot aanhouding door de districtsrechtbank van Oslo (Noorwegen) van 25 augustus 2022 in zaak nummer 22-119921ENE-TOSL/02.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Noors recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het aanhoudingsbevel.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 3, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (Overeenkomst) genoemde vereisten.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

5.Uitvaardigende rechterlijke autoriteit

Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt dat het Noorse aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een Noorse officier van justitie. Het aanhoudingsbevel is daarmee in strijd met Europees recht en Europese jurisprudentie nu alleen een rechterlijke autoriteit een aanhoudingsbevel mag uitvaardigen. Het Noorse aanhoudingsbevel is daarmee in strijd met het recht tot stand gekomen. De officier van justitie moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Subsidiair is het aanhoudingsbevel niet voor tenuitvoerlegging vatbaar.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat het verweer van de raadsman kan worden verworpen nu de rechtbank Amsterdam zich in 2020 uitvoerig heeft uitgelaten over de vraag of een Noorse officier van justitie gekwalificeerd kan worden als een uitvaardigende rechterlijke autoriteit, hetgeen het geval is. [1]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert, met de officier van justitie en met verwijzing naar vaste jurisprudentie, dat de Noorse officier van justitie gekwalificeerd kan worden als een uitvaardigende rechterlijke autoriteit. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Evenredigheid

Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt dat het Noorse aanhoudingsbevel niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en evenredigheid nu er maatwerk dient te worden geleverd bij overlevering. Zo zou de opgeëiste persoon een betere rechtspositie hebben gehad op het moment dat hij vanuit Duitsland naar Noorwegen zou zijn overgeleverd, in plaats van vanuit Nederland. Diverse grondrechten uit het EU handvest worden op deze wijze geschonden. De raadsman meent dat intrekking van het Noorse aanhoudingsbevel richting Nederland behoort plaats te vinden. Primair wordt verzocht om niet-ontvankelijkheid van het Noorse aanhoudingsbevel dan wel de overlevering ontoelaatbaar te verklaren. Subsidiair wordt verzocht om aanhouding van de overleveringszaak zodat nadere vragen aan de Noorse autoriteiten kunnen worden gesteld en tevens prejudiciële vragen kunnen worden voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de situatie waarin de rechtspositie van de opgeëiste persoon sterk negatief wordt beïnvloed doordat hij object is van een overleveringszaak in een andere lidstaat dan waar hij woonachtig is.
Standpunt van de officier van justitie
Veel punten uit het verweer van de raadsman kunnen worden gezien als een opsomming van bezwaren tegen het uitvaardigen van het aanhoudingsbevel door Noorwegen. Een dergelijk verweer kan niet worden gevoerd tijdens de procedure in een uitvoerende lidstaat. Het aanhoudingsbevel richt zich tot de gehele Europese Unie, niet expliciet tot Nederland. Bovendien is aan de stelselevenredigheid voldaan in deze zaak. Een beroep op de onevenredigheid van een aanhoudingsbevel kan slechts onder hoogst uitzonderlijke en prangende omstandigheden slagen. In deze zaak is geen sprake van dergelijke omstandigheden. Het Handvest verzet zich niet tegen overlevering van de opgeëiste persoon naar Noorwegen; het gaat hier immers om gerechtvaardigde inbreuken op rechten uit het Handvest. Gelet op het gegeven dat een Noorse officier van justitie als uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden aangemerkt, betekent dat op nationaal niveau reeds een evenredigheidstoets heeft plaatsgevonden en daarmee komt men aan het stellen van prejudiciële vragen niet toe.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal bij de bespreking van het verweer spreken over evenredigheid, nu proportionaliteit slechts een ander woord is voor evenredigheid. Zij ziet het verweer met betrekking tot de evenredigheid als bezwaren tegen het uitvaardigen en het uitvoeren van het Noorse aanhoudingsbevel.
De opgeëiste persoon is een onderdaan van Turkije die in Duitsland woonachtig is en die zich op de dag van zijn voorlopige aanhouding in Nederland bevond, omdat hij iets in een Nederlandse winkel wilde aanschaffen. Hij wordt in Noorwegen verdacht van betrokkenheid bij de invoer van 29,5 kilogram hasj vanuit Duitsland in Noorwegen. Op dat feit is in Noorwegen een maximumstraf van 10 jaar vrijheidsstraf gesteld.
Voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de stelselevenredigheid van de Uitvoeringswet, en de evenredigheid in een concreet geval. De stelselevenredigheid van de Uitvoeringswet, in overeenstemming met het Handvest, hanteert als uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van de Overeenkomst te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een aanhoudingsbevel te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een aanhoudingsbevel slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. Dergelijke omstandigheden zijn door de raadsman niet aangedragen. De enkele omstandigheid dat de opgeëiste persoon onderwerp is van een overleveringsprocedure in een andere lidstaat dan waarin hij woonachtig is en dat dit gevolgen heeft voor zijn rechtspositie in die procedure, levert geen uitzonderlijke omstandigheden op. Deze gevolgen zijn inherent aan de omstandigheid dat de opgeëiste persoon naar Nederland is gekomen en dus de lidstaat heeft verlaten waarin hij woonachtig is. De rechtbank is verder van oordeel dat, gelet op artikel 52, eerste lid Handvest, overlevering in dit geval een gerechtvaardigde beperking is in de uitoefening van diverse rechten uit het Handvest. Het verweer dat deze beperking het aanhoudingsbevel onevenredig zou maken, is niet onderbouwd. De aan overlevering inherente beperking in de uitoefening van in het Handvest garandeerde rechten levert naar het oordeel van de rechtbank daarom geen beletsel op voor de overlevering.
De rechtbank verwerpt het verweer en wijst het aanhoudingsverzoek af. Tegen de hiervoor geschetste achtergrond en gelet op het voorgestelde onderwerp van de prejudiciële vragen, wijst de rechtbank het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen af. Nog daargelaten of sprake is van een zogenoemde “acte clair”, is het stellen van prejudiciële vragen niet noodzakelijk voor de afdoening van het EAB.
De rechtbank overweegt nog dat de opgeëiste persoon, indien hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht in Noorwegen tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, deze straf op grond van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) naar alle waarschijnlijkheid in Duitsland kan uitzitten.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het aanhoudingsbevel voldoet aan de in de Uitvoeringswet gestelde vereisten en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Het artikel 47 Wetboek van Strafrecht;
De artikelen 3 en 11 Opiumwet;
De artikelen 1 en 3 Uitvoeringswet;
De artikelen 3, 4, 5 en 11 van de Overeenkomst.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de
Oslo statsadvokatembeter(Noorwegen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het aanhoudingsbevel.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie: Rb. Amsterdam 4 augustus 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3894 en Rb. Amsterdam 30 oktober 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5327.