ECLI:NL:RBAMS:2022:6941

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
9824402 \ CV EXPL 22-5393
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een lening en bewijsvoering in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, staat de vraag centraal of gedaagde € 5.000,- moet terugbetalen aan eiseres en op wie de bewijslast rust. Eiseres heeft op 10 december 2020 dit bedrag overgemaakt naar de bankrekening van gedaagde en heeft in een brief van 1 juli 2021 om terugbetaling gevraagd. Gedaagde heeft hierop niet gereageerd, noch op de herinneringen en sommaties die eiseres heeft gestuurd. Eiseres vordert nu de terugbetaling van het bedrag, plus buitengerechtelijke kosten en rente, terwijl gedaagde betwist dat het om een lening ging en stelt dat zij het bedrag al heeft terugbetaald.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres inderdaad € 5.000,- aan gedaagde heeft overgemaakt en dat gedaagde verplicht was om dit bedrag terug te betalen. Gedaagde heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat zij het bedrag daadwerkelijk heeft terugbetaald. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de bewijslast niet heeft kunnen dragen en dat de vordering van eiseres toewijsbaar is. Daarnaast heeft de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan eiseres, omdat deze kosten voldoen aan de wettelijke eisen.

De rechter heeft in zijn vonnis bepaald dat gedaagde € 5.000,- aan eiseres moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat gedaagde ook de proceskosten moet vergoeden. Dit vonnis is uitgesproken op 18 november 2022 door M.R. Jöbsis, met mr. D.K.W. Collins als griffier.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 9824402 \ CV EXPL 22-5393
Vonnis van 18 november 2022
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T.T.H.M. Bruers.

1.De procedure

1.1.
In het dossier van de rechtbank zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding van 11 april 2022, met 4 producties,
- de conclusie van antwoord met 1 productie,
- het tussenvonnis van 31 mei 2022 waarin staat dat [eiser] mag reageren op de conclusie van antwoord (repliek) en dat [gedaagde] daarna mag reageren (dupliek),
- de conclusie van repliek van [eiser] met 3 producties,
- de conclusie van dupliek van [gedaagde] met 8 producties,
- de akte uitlating van [eiser] .
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 10 december 2020 € 5.000,- overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] .
2.2.
[eiser] heeft in haar brief van 1 juli 2021 aan [gedaagde] gevraagd om het geld terug te betalen. [gedaagde] heeft daarop niet gereageerd. [gedaagde] heeft ook niet gereageerd op de herinnering en sommaties die [eiser] daarna heeft gestuurd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] wil dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om aan haar te betalen:
€ 5.000,- aan hoofdsom,
€ 756,25 aan buitengerechtelijke kosten,
de kosten van de rechtszaak,
e rente.
[eiser] wil dat de kantonrechter daarbij bepaalt dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
[eiser] stelt dat zij € 5.000,- heeft geleend aan [gedaagde] . Volgens [eiser] was de afspraak dat [gedaagde] het geld binnen een paar maanden zou terugbetalen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan, ondanks de herinneringen en sommaties die [eiser] heeft gestuurd. [gedaagde] moet het bedrag alsnog terugbetalen. Ook moet [gedaagde] een vergoeding betalen voor de kosten die [eiser] heeft gemaakt vóór de rechtszaak (de buitengerechtelijke kosten) plus de rente over de hoofdsom en de kosten van de rechtzaak.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met [eiser] en voert verweer. Volgens [gedaagde] heeft zij het geld al teruggegeven. Haar conclusie is dat de kantonrechter de vordering moet afwijzen en dat [eiser] de kosten van de rechtszaak moet betalen.
3.4.
Onder het kopje ‘de beoordeling’ gaat de kantonrechter in op wat partijen verder hebben aangevoerd, voor zover dat nodig is.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak gaat om de vraag of [gedaagde] € 5.000,- moet terugbetalen aan [eiser] . De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] dat inderdaad nog moet doen.
4.2.
Het staat vast dat [eiser] € 5.000,- aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Volgens [eiser] gaat het om een lening die nog moet worden terugbetaald. [gedaagde] ontkent dat het een lening was. Zij legt uit dat [eiser] voorstelde om dat bedrag aan haar over te maken en dat [gedaagde] het daarna weer in contanten zou terugbetalen. [gedaagde] heeft niet gevraagd waarom. [gedaagde] is ermee akkoord gegaan omdat [eiser] haar schoonmoeder is. [gedaagde] stelt dat zij na de overboeking direct € 5.000,- in contanten heeft terugbetaald. De kantonrechter leidt daaruit af dat [gedaagde] toegeeft dat er in ieder geval een afspraak was dat [gedaagde] het bedrag zou terugbetalen aan [eiser] . Het staat daarmee vast dat [gedaagde] verplicht was om € 5.000,- terug te betalen aan [eiser] . Of partijen het een lening noemden of niet maakt dan niet uit.
4.3.
[gedaagde] stelt dat zij het bedrag direct contant heeft terugbetaald. Dat kon ze makkelijk doen omdat zij in november 2019 € 5.000,- had gepind voor haar broer zodat hij een auto kon kopen. Uiteindelijk heeft hij die auto niet gekocht en [gedaagde] heeft het bedrag contant van hem teruggekregen. Dit geld had zij nog thuis liggen toen [eiser] haar benaderde met het verzoek om € 5.000,- contant te geven in ruil voor de overboeking. [eiser] ontkent dat [gedaagde] het bedrag direct heeft terugbetaald.
4.4.
Omdat [gedaagde] aanvoert dat zij die € 5.000,- heeft terugbetaald, moet zij dat ook aantonen. Daarom moet [gedaagde] met concrete feiten en omstandigheden komen waaruit blijkt dat zij het geld al heeft terugbetaald.
4.5.
De kantonrechter vindt dat [gedaagde] dat niet heeft gedaan. Dat [gedaagde] ruim een jaar daarvoor € 5.000,- heeft gepind is niet genoeg om vast te stellen dat [gedaagde] het geld aan [eiser] heeft terugbetaald. Zij had dat geld in de tussentijd ook voor iets anders kunnen gebruiken.
[gedaagde] legt verder niet uit waaruit blijkt dat zij het geld heeft terugbetaald. Zo schrijft [gedaagde] niet dat er mensen bij waren toen zij het geld heeft terugbetaald en ook niet dat zij een kwitantie heeft gekregen van [eiser] . Tot slot zou je verwachten dat [gedaagde] zou protesteren tegen de herinnerings- en sommatiebrieven als zij het bedrag al had terugbetaald, maar dat heeft zij pas voor het eerst gedaan in deze rechtszaak.
4.6.
De conclusie van de kantonrechter is dat [gedaagde] € 5.000,- aan [eiser] moet betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
[eiser] wil een vergoeding voor kosten die zij heeft gemaakt vóór de start van de rechtszaak. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] alleen kosten gemaakt voor de voorbereiding van de rechtszaak en moet deze vordering afgewezen worden.
4.8.
De kantonrechter zal controleren of is voldaan aan de eisen die in artikel 6:96 BW staan. Dat is het geval. [eiser] heeft aan [gedaagde] een sommatiebrief gestuurd met daarin een termijn van veertien dagen. Het versturen van deze brief wordt gezien als een incassohandeling. De kosten zijn daarmee incassokosten die zijn gemaakt vóór de start van de rechtszaak. Voor vergoeding van dit soort kosten gelden vaste tarieven, afhankelijk van de hoogte van de vordering. Deze tarieven zijn bepaald in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Het bedrag dat [eiser] heeft gevorderd klopt met dit Besluit. De kantonrechter wijst daarom de vordering op dit punt toe. [eiser] heeft vergoeding van btw gevorderd over de buitengerechtelijke kosten. Omdat [eiser] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw.
De kosten van de rechtszaak (proceskosten)
4.9.
[gedaagde] krijgt dus ongelijk. Zij moet daarom de kosten van de rechtszaak van [eiser] betalen. Ook hiervoor gelden vaste tarieven. De kantonrechter stelt de kosten van de rechtszaak die [eiser] heeft gemaakt tot aan dit vonnis vast op:
- kosten van de dagvaarding
129,64
- griffierecht
244,-
- salaris gemachtigde
777,50
(2,5 punten × € 311,-)
Totaal
1.151,14
4.10.
[gedaagde] wordt ook veroordeeld in de kosten die [eiser] nog maakt na dit vonnis. Deze nakosten worden begroot op € 124,-.
De rente
4.11.
De kantonrechter wijst ook de gevorderde wettelijke rente toe omdat de rente is gebaseerd op de wet en daartegen ook geen bezwaar is gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 7 november 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 756,25 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 19 december 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.151,14, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door M.R. Jöbsis, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2022.