ECLI:NL:RBAMS:2022:692

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
21/2017
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering op basis van medische en arbeidsdeskundige gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. M.H. Klijnstra, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het geschil betreft de beëindiging van de WIA-uitkering van [eiser], die per 19 april 2021 is stopgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv op goede gronden heeft besloten dat [eiser] per 29 maart 2020 voor 0% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de medische en arbeidsdeskundige rapportages van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig zijn opgesteld en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de rapporten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen onder andere aandacht besteed aan de medische situatie van [eiser], die zich ziekmeldde na een auto-ongeluk en een WIA-uitkering aanvroeg. Het Uwv had in eerste instantie [eiser] voor 49,90% arbeidsongeschikt geacht, maar heeft dit later herzien. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapportages voldoen aan de vereisten van zorgvuldigheid en consistentie.

De rechtbank heeft ook de argumenten van [eiser] overwogen, waaronder zijn stelling dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [eiser] zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd met objectieve medische gegevens. De rechtbank heeft de bevindingen van de verzekeringsartsen gevolgd en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft besloten de WIA-uitkering van [eiser] te beëindigen. Het beroep van [eiser] is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2017

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. M.H. Klijnstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: het Uwv)
( [gemachtigde verweerder] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[hotel] ., gevestigd te Amsterdam, de voormalige werkgever. [hotel] . heeft te kennen gegeven uitsluitend een kopie van de uitspraak te willen ontvangen.

Procesverloop

Met het besluit van 29 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv [eiser] met ingang van
29 maart 2020 een WIA-uitkering op grond van de Wet WIA [1] toegekend.
Met het besluit van 18 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de WIA-uitkering van [eiser] per 19 april 2021 wordt beëindigd.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2021.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
1. [eiser] heeft geen toestemming gegeven om zijn medische informatie te delen met zijn werkgever. Omdat de werkgever een kopie van de uitspraak krijgt, zal de rechtbank in deze uitspraak geen medische informatie vermelden, maar alleen in algemene termen de medische situatie van [eiser] beschrijven.
Wat aan deze procedure voorafging
2. [eiser] is voor het laatst werkzaam geweest als steward voor gemiddeld 37,93 uur per week. Op 1 april 2018 heeft [eiser] zich ziekgemeld voor zijn werk vanwege lichamelijke en psychische klachten na een auto-ongeluk. [eiser] heeft de gehele Ziektewetperiode doorlopen en vervolgens op 9 januari 2020 een WIA-uitkering aangevraagd.
3. Met het primaire besluit heeft het Uwv [eiser] per 29 maart 2020 voor 49,90% arbeidsongeschikt geacht. Het Uwv heeft [eiser] een WIA-uitkering toegekend, omdat hij niet meer dan 65% kan verdienen van het loon wat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts van 21 juli 2020 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 28 juli 2020 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van [eiser] neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juli 2020.
4. Op 18 februari 2021 heeft het Uwv een voorgenomen besluit verstuurd waarin [eiser] wordt medegedeeld dat het Uwv voornemens is het primaire besluit te herroepen en het arbeidsongeschiktheidspercentage per 29 maart 2020 aan te passen van 49,90% naar 0%.
5. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard. Het Uwv heeft het primaire besluit herroepen en beslist dat [eiser] per 29 maart 2020 voor 0% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft het Uwv de WIA-uitkering van [eiser] per 19 april 2021 beëindigd. Het Uwv heeft aan dit besluit een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 februari 2021, een FML van 4 februari 2021 en een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 februari 2021 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen niet geheel juist vastgesteld. Hij heeft daarom de beperkingen van [eiser] in een nieuwe FML vastgelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens aanleiding gezien om de passende functies uit het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) te wijzigen.
Standpunt van [eiser]
6. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. [eiser] voert onder meer aan dat het Uwv onvoldoende rekening gehouden heeft met zijn lichamelijke en psychische beperkingen. Volgens [eiser] dient hij meer beperkt geacht te worden ten aanzien van lopen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte de urenbeperking laten vallen. [eiser] voert ook aan dat hij met zijn beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer.
7. Verder voert [eiser] aan dat hij de door het Uwv geselecteerde functies niet kan uitoefenen. [eiser] stelt onder meer dat hij voor de functie telefonist en administratief medewerker niet beschikt over een perfecte beheersing van de Nederlandse taal. Op zitting heeft de gemachtigde van [eiser] aangevoerd dat [eiser] niet voldoet aan het opleidingsniveau 3.
Het oordeel van de rechtbank
8. In geschil is de vraag of het Uwv op goede gronden heeft bepaald dat [eiser] per
29 maart 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering en daarom zijn WIA-uitkering per
19 april 2021 heeft beëindigd.
9. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan [eiser] om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
De medische grondslag van het bestreden besluit
10. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van verweerder op zorgvuldige wijze is verricht. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en [eiser] opgeroepen voor het spreekuur van 11 februari 2020. [eiser] is zonder bericht niet verschenen. De verzekeringsarts heeft [eiser] vervolgens opnieuw opgeroepen voor het spreekuur van 18 maart 2020. Dit spreekuur is afgezegd door de verzekeringsarts in verband met de coronacrisis. Op 21 juli 2020 heeft de verzekeringsarts [eiser] op een nieuw spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens het dossier bestudeerd en de telefonische hoorzitting van
25 januari 2021 bijgewoond. Daarnaast heeft hij de in bezwaar ingebrachte aanvullende informatie, te weten een brief van een behandelaar van 31 oktober 2020 en een brief van de huisarts van 24 december 2020, bij zijn beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling en is het onderzoek zorgvuldig. De enkele stelling van de gemachtigde van [eiser] dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep [eiser] niet fysiek op een spreekuur heeft gezien, maakt dit niet anders.
11.
De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat hij lichamelijk meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens de FML van 4 februari 2021 een beperking heeft aangenomen ten aanzien van zitten voor maximaal een uur. Desgevraagd op zitting heeft [eiser] onderbouwd dat hij de klachten voornamelijk ervaart als hij achter een tafel zit. De rechtbank stelt verder vast dat [eiser] deze stelling niet heeft onderbouwd met een objectief medisch stuk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 21 oktober 2021 terecht opgemerkt dat de subjectieve beleving door [eiser] van zijn klachten - hoewel voorstelbaar - niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij onder meer verwezen naar de brief van de huisarts van 24 juni 2021 waarin de huisarts aangeeft dat [eiser] ruim een half uur in de spreekkamer heeft gewacht. Daarnaast neemt de rechtbank mee dat de primaire verzekeringsarts bij zijn lichamelijk onderzoek op het spreekuur van 21 juli 2020 heeft gerapporteerd dat [eiser] een uur op een stoel aan het bureau zit. De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen navolgbaar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep [eiser] niet verder heeft beperkt ten aanzien van zitten. Ook een verdergaande beperking ten aanzien van lopen, staan of klimmen heeft [eiser] niet onderbouwd met medische stukken. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
12. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat [eiser] psychisch meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de door de gemachtigde van [eiser] genoemde diagnose in de medische bijlage bij de aanvullende beroepsgronden van 17 september 2021 [2] niet blijkt uit de objectieve medische stukken. De verzekeringsarts heeft [eiser] psychisch onderzocht op het spreekuur van 21 juli 2020. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft [eiser] gesproken op de hoorzitting van 25 januari 2021 en heeft zijn indruk neergelegd in een rapportage. Naar het oordeel van de rechtbank is niet met medische stukken onderbouwd dat de psychische klachten van [eiser] erger zijn dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen.
13. Voorts overweegt de rechtbank dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep omtrent de in bezwaar niet gehandhaafde urenbeperking navolgbaar zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat [eiser] niet bekend is met een aandoening die gepaard gaat met een energetisch gebrek. De aandoening waarvoor de primaire verzekeringsarts een urenbeperking heeft aangenomen, is dit evenmin. Ook is er geen sprake van een stoornis waarvan op voorhand kan worden gesteld dat deze uit preventieve overwegingen gepaard moet gaan met een beperking van de duurbelastbaarheid. De niet aangenomen beperking ten aanzien van het gebruik van het openbaar vervoer kan de rechtbank eveneens volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 21 oktober 2021 gemotiveerd dat [eiser] , gelet op de opgelegde beperkingen ten aanzien van lopen, staan en zitten uit de FML van 4 januari 2021, in ieder geval in staat wordt geacht het openbaar vervoer te kunnen gebruiken.
14. De rechtbank heeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen twijfel over de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank gaat bij de arbeidsdeskundige gronden dan ook uit van de juistheid van de FML van 4 januari 2021.
De arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit
15. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 10 februari 2021 [eiser] gelet op zijn beperkingen geschikt heeft geacht voor de functies van textielproductenmaker, monteur printplaten en telefonist, medewerker callcenter. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies administratief medewerker, wikkelaar en productiemedewerker industrie als overige functies geselecteerd. Voor zover de gronden van [eiser] gericht zijn tegen de overige functies, merkt de rechtbank op dat zij daar pas aan toe komt als een van de geselecteerde functies niet gehandhaafd kan worden.
16. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv, gelet op de inzichtelijke arbeidsdeskundige onderbouwing bij de selectie van de functies aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van [eiser] niet overschrijdt. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, heeft de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor [eiser] .
17. Voor zover [eiser] stelt dat de functie telefonist, medewerker callcenter niet geschikt is vanwege zijn beperkte Nederlandse taalvaardigheid, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 8 november 2021 inzichtelijk gemaakt dat [eiser] met zijn taalvaardigheden en ervaring in Nederland deze functie kan uitoefenen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt daarbij dat in de functie sprake is van dezelfde soort gegevens waarover gecommuniceerd wordt, zoals adres, bestemming, aantal personen, tijdstip, aanwezigheid van rolstoel of begeleider. De Nederlandse taalvaardigheid van [eiser] – zowel mondeling als schriftelijk – is daarvoor ruim voldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
18. De stelling van de gemachtigde van [eiser] dat [eiser] niet voldoet aan het opleidingsniveau 3 volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor de functies textielproductenmedewerker en monteur printplaten opleidingsniveau 3 niet is vereist. Voor de functie telefonist, medewerker callcenter is opleidingsniveau 3 wel vereist. De rechtbank stelt verder vast dat uit de basisinformatie CBBS [3] blijkt dat opleidingsniveau 3 van toepassing is op personen die onder meer algemeen vormend of primair beroepsgericht onderwijs of een training/cursus welke met basisschool toegankelijk is, heeft afgesloten met een diploma. Als een van de voorbeelden wordt genoemd basisopleiding MBO (niveau 1 en 2). Opleidingsniveau 3 valt te kwalificeren als een beginnend beroepsbeoefenaar (MBO niveau 1 en 2). De arbeidsdeskundige heeft gelet op de rapportage van 28 juli 2020 gesteld dat [eiser] valt onder het opleidingsniveau 3. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige onder meer opgemerkt dat [eiser] in Nederland een certificaat in bedrijfsadministratie (kort mbo) heeft behaald en functioneert op MBO-1 niveau. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 10 februari 2021 gerapporteerd dat er geen redenen zijn om hiervan af te wijken. De rechtbank acht dit navolgbaar en [eiser] in staat om de functies uit te oefenen.
Conclusie
19. Het beroep is ongegrond. Het Uwv heeft op goede gronden bepaald dat [eiser] per
29 maart 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering en daarom zijn WIA-uitkering per
19 april 2021 beëindigd.
20. Voor een proceskosten veroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.De medische bijlage van de brief van 17 september 2021, onder punt 3.
3.Basisinformatie CBBS van 6 mei 2013, pagina 23.