ECLI:NL:RBAMS:2022:6891

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
13/202706-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging zware mishandeling en bedreiging met een mes

Op 16 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 augustus 2022 in Amsterdam met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en een derde slachtoffer, [slachtoffer 3], heeft bedreigd. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 8 november 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. Knol, hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte poging doodslag, poging zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de subsidiaire tenlasteleggingen van poging zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting de lichamen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde feiten van poging doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat hij mee moet werken aan een langdurige klinische opname. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in haar overwegingen meegenomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/202706-22
Datum uitspraak: 16 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] ,
thans gedetineerd [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Knol, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 augustus 2022 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. Poging doodslag (primair), dan wel poging zware mishandeling (subsidiair), dan wel bedreiging (meer subsidiair) van [slachtoffer 1] door met een (keuken)mes een of meer stekende bewegingen te maken richting haar halsstreek en/of de linkerzijde van haar lichaam;
2. Poging doodslag (primair), dan wel poging zware mishandeling (subsidiair), dan wel bedreiging (meer subsidiair) van [slachtoffer 2] door met een (keuken)mes een of meer stekende bewegingen te maken richting zijn lichaam;
3. Bedreiging van [slachtoffer 3] door met een mes dreigend achter hem aan te rennen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft hij gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is dat verdachte met een mes stekende bewegingen richting de halsstreek van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair is er wel voldoende bewijs dat verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting het lichaam van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Gelet hierop kan bewezen worden dat verdachte heeft geprobeerd zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte dreigend met een mes achter [slachtoffer 3] is aangerend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en heeft verzocht om hem daarvan integraal vrij te spreken.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte weliswaar onder invloed was van verdovende middelen, maar dat hij degene is geweest die werd bedreigd en dat hij het mes heeft afgepakt van [slachtoffer 2] . Vervolgens zou hij naar [slachtoffer 1] zijn gegaan en haar hebben geduwd. Verdachte heeft het mes daarbij weliswaar in zijn handen gehad, maar heeft geen stekende bewegingen gemaakt. Op het moment van de duw richting [slachtoffer 1] kwam getuige [naam getuige] langs. Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat verdachte stekende bewegingen met het mes richting (delen van) het lichaam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gemaakt. De getuigenverklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [naam getuige] lopen in sterke mate uiteen en zijn daarmee (in ieder geval op belangrijke onderdelen) tegenstrijdig. De getuigenverklaring van [naam getuige] is op verschillende onderdelen evident onjuist en aldus onbetrouwbaar. Die verklaring moet daarom worden uitgesloten van het bewijs. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw verder aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1] geen eigen waarneming is.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging bepleit dat verdachte [slachtoffer 3] niet opzettelijk heeft bedreigd, omdat hij richting [naam getuige] liep. De verklaring van [slachtoffer 3] vindt verder onvoldoende steun in het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank niet bewezen wat onder feit 1 primair en feit 2 primair is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet bewezen kan worden nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte met een mes steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van haar hals of andere vitale lichaamsdelen. [slachtoffer 1] is de enige die hierover verklaart en haar verklaring wordt op dit punt niet ondersteund. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.
4.4.2
Het oordeel over het onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank is, onder verwijzing naar de bewijsmiddelen, van oordeel dat de door de verdediging gevoerde bewijsverweren, inhoudende –kort gezegd– een opsomming van gestelde tegenstrijdigheden in de afgelegde getuigenverklaringen, worden weerlegd door de door de rechtbank redengevend geachte feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen.
De rechtbank gaat op basis van het dossier ervan uit dat vast staat dat verdachte op 11 augustus 2022 in de [straatnaam] in Amsterdam was en een mes heeft vastgehouden en dat mes heeft weggegooid in een plantenbak. De verdachte heeft hierover een bekennende verklaring afgelegd. Eén verbalisant heeft gezien dat verdachte iets glimmends in zijn hand had en dat hij iets in een plantenbak stopte. In die plantenbak is kort daarna een mes aangetroffen en in beslag genomen. Uit de foto en de omschrijving van dit mes blijkt dat het een keuken-/steakmes betreft met een scherpe punt.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
Stekende bewegingen
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat op basis van het dossier bewezen kan worden dat verdachte met het mes stekende bewegingen richting de lichamen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gemaakt. De rechtbank heeft in haar beoordeling doorslaggevende betekenis toegekend aan de verklaring van [slachtoffer 3] . Hij heeft namelijk als toevallige voorbijganger voornoemde feiten waargenomen en heeft hierover een gedetailleerde verklaring afgelegd.
Ten aanzien van feit 1 is uit het dossier het volgende gebleken. [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte haar vastpakte en met een mes stekende bewegingen richting haar hals en lichaam maakte. Die verklaring wordt ten aanzien van de steekbewegingen in de richting van haar lichaam ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 3] , die heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer 1] vastpakte en vervolgens met kracht steekbewegingen maakte in de richting van [slachtoffer 1] .
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de halsstreek van [slachtoffer 1] . Verdachte wordt dan ook van dat onderdeel vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 is uit het dossier het volgende gebleken. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte een man in een rode jas vastpakte en met kracht steekbewegingen maakte richting het lichaam van die man. [slachtoffer 1] heeft in een aanvullend verhoor verklaard dat [slachtoffer 2] op 11 augustus 2022 door verdachte is bedreigd. De rechtbank maakt uit de samenhang van de verklaringen op dat de man met de rode jas [slachtoffer 2] betreft. Dat [slachtoffer 2] op 11 augustus 2022 in de nabijheid stond van verdachte en [slachtoffer 2] een rode jas aanhad, is door verdachte ter terechtzitting bevestigd. Dit ondersteunt de verklaring van [slachtoffer 3] .
De rechtbank stelt vast dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet door het mes zijn geraakt, betekent niet, in tegenstelling tot wat de verdediging stelt, dat verdachte geen stekende bewegingen heeft gemaakt in hun richting.
Voorwaardelijk opzet
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag is dan of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad om hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte met kracht met een puntig mes steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de lichamen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] . Dit deed hij in beide gevallen terwijl hij hen vasthield. Dit betekent dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich op korte afstand van verdachte bevonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat messteken in het lichaam zwaar lichamelijk letsel teweeg kunnen brengen. Door met kracht met een mes stekende bewegingen naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te maken is er sprake van een aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.
Uit de aard van de gedraging van de verdachte, het vastpakken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en vervolgens van korte afstand meerdere steekbewegingen met een mes maken in de richting van de lichamen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , leidt de rechtbank af dat verdachte de aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario ten aanzien van feiten 1 en 2 acht de rechtbank gelet op de bewijsmiddelen niet aannemelijk
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is, in tegenstelling tot de verdediging, van oordeel dat de aangifte en verklaring van [slachtoffer 3] ondersteund wordt door de waarneming van een verbalisant die verdachte achter [slachtoffer 3] ziet lopen met een glimmend voorwerp. Dit blijkt later een mes te zijn waarvan verdachte zich heeft ontdaan door het - ook volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting - in een plantenbak te leggen. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario ten aanzien van feit 3 acht de rechtbank gelet op de bewijsmiddelen niet aannemelijk.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. op 11 augustus 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes met kracht stekende bewegingen heeft gemaakt richting het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. op 11 augustus 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes met kracht stekende bewegingen heeft gemaakt richting het lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. op 11 augustus 2022 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een mes dreigend achter die [slachtoffer 3] aan te rennen.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte mee zal werken aan een langdurige klinische opname.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een veroordeling verzocht om geen hogere (onvoorwaardelijke) straf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het geval dat verdachte langer in detentie moet verblijven dan tot
1 december aanstaande, raakt hij zijn woning kwijt. Als verdachte uit detentie komt, zal hij zijn behandeling bij het FACT-team bij Inforsa weer oppakken.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende geweldsmisdrijven. Door zijn handelen is een (zeer) bedreigende situatie gecreëerd voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Door het toedoen van verdachte hadden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zelfs zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen. Feiten als de onderhavige veroorzaken onrust en versterken de in de samenleving aanwezige gevoelens van onveiligheid en onbehagen. Verdachte was ten tijde van het plegen van de geweldmisdrijven onder invloed van verdovende middelen.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf kijkt de rechtbank naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een poging zware mishandeling met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van 8 maanden.
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 3 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van een reclasseringsadvies van 28 oktober 2022, opgemaakt en ondertekend door [naam medewerken] (reclasseringswerker). Daarin staat dat verdachte bekend is met langdurige verslavingsproblematiek en het middelengebruik dikwijls leidt tot justitie contacten. Het huidige ambulante behandeltraject is te kwetsbaar vanwege de forse, langdurige verslavings- en psychische problematiek van verdachte. Hoewel verdachte al geruime tijd ambulant onder behandeling staat en zijn behandelafspraken goed nakomt, heeft dit niet geleid tot het uitblijven van justitiecontacten. Verdachte heeft volgens de reclassering een te beperkt zelfinzicht. De reclassering vindt een strakker kader noodzakelijk. Dit kan worden vormgegeven in een langdurige klinische behandeling. Bij verdachte ontbreekt echter de motivatie om hieraan mee te werken. Gelet daarop heeft de reclassering bij veroordeling een onvoorwaardelijke straf geadviseerd. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Ter terechtzitting is deskundige Rijbroek gehoord. Zij bevestigt hetgeen in het reclasseringsrapport staat.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij desgewenst zijn medewerking zal verlenen aan een langdurige klinische behandeling.
Gelet op bovengenoemde omstandigheid acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van een langdurige klinische opname als bijzondere voorwaarde passend en geboden. Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat een langdurige klinische opname op dit moment geboden is om het gedrag van de verdachte ten positieve te veranderen, zijn verslavingsproblematiek onder controle te krijgen en het recidiverisico te verlagen. Het voorwaardelijke deel sterkt er verder toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank zal een lager onvoorwaardelijk strafdeel en een hoger voorwaardelijk strafdeel opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. Het opleggen van een lager onvoorwaardelijke strafdeel is vooral ingegeven door het feit dat de rechtbank het van belang acht dat verdachte zijn sociale huurwoning niet kwijtraakt door langere detentie.
Het hogere voorwaardelijke strafdeel strekt ertoe verdachte de kans te geven en te motiveren om te laten zien dat hij niet opnieuw strafbare feiten pleegt.
Verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat hij dient mee te werken aan een langdurige klinische opname onder begeleiding van de reclassering.
De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Dit is mogelijk, omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en omdat blijkens de inhoud van het reclasseringsrapport over de persoon van verdachte er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zal recidiveren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
Telkens: poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 3
Bedreiging
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat veroordeelde dient mee te werken aan een
langdurige klinische opnamewaarbij veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Geeft aan de
reclasseringde opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en J.B.C. Tummers rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.L. Scheeren en D. West, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2022.
[…]
[…]

5.[…]