ECLI:NL:RBAMS:2022:6886

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
13/139085-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overvallen op supermarkten met vrijspraak voor derde overval

Op 23 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drie gewapende overvallen op supermarkten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor twee overvallen op Albert Heijn, gepleegd op 3 en 13 april 2021, waarbij hij met geweld en bedreiging geld heeft gestolen. De rechtbank oordeelde dat de modus operandi van de dader bij beide overvallen overeenkwam, en dat er voldoende bewijs was dat de verdachte de dader was, onder andere door camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte werd echter vrijgesproken van de derde overval op Jumbo, omdat er onvoldoende bewijs was om hem hiervoor te veroordelen. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 54 maanden opgelegd, rekening houdend met de impact van de overvallen op de slachtoffers, die beiden jong waren en ernstige gevolgen van de gebeurtenissen ondervonden. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder immateriële schadevergoeding voor de slachtoffers van de overvallen.

Uitspraak

[…]

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/139085-21
Datum uitspraak: 23 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen :
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (voormalig [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Refos en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. W.B. Lisi naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. op 3 april 2021 diefstal van € 355,- van Albert Heijn op de [adres 1] te Amsterdam met geweld tegen [slachtoffer] , bestaande uit [slachtoffer] bij de nek vast te pakken, [slachtoffer] aan haar haren te trekken, haar te duwen of mee te trekken, een vuurwapen te tonen en te zeggen “maak de kassa open”, “doe het geld in de tas” en “geef het muntgeld ook gewoon”
en/of afpersing door voornoemde handelingen.
2. op 13 april 2021 diefstal van € 285,- van Albert Heijn op de [adres 1] te Amsterdam met geweld tegen [slachtoffer 3] , bestaande uit het tonen van een vuurwapen, deze tegen de buik van [slachtoffer 3] te zetten en te zeggen “doe alles er in”, “sneller” en “gooi het geld erin”
en/of afpersing door voornoemde handelingen.
3. op 16 april 2021 diefstal van een geldbedrag van Jumbo op de [adres 2] te Amsterdam met geweld tegen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , bestaande uit het tonen van een vuurwapen, [slachtoffer 5] vast te pakken en mee te trekken en (onder andere) te zeggen “Wijf, maak de lade open”, “Ik heb een pistool”, “Als iemand achter mij aankomt, dan ga ik schieten” en “Jullie bellen geen politie of ik schiet”.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. De twee overvallen zijn op overeenkomstige wijze gepleegd en de dader heeft opvallende overeenkomende persoonskenmerken. Op grond daarvan kan worden vastgesteld dat een en dezelfde persoon de dader is van beide overvallen. Vervolgens is het de vraag of verdachte de dader is. Ten aanzien van beide feiten zijn op camerabeelden specifieke persoonskenmerken van de dader te zien die overeenkomen met de persoonskenmerken van verdachte. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat verdachte de beide overvallen heeft gepleegd. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd vanwege gebrek aan bewijs.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte in de periode van 3 april 2021 tot en met 16 april 2021 in Nederland was. Daarnaast is er geen DNA van verdachte aangetroffen op de plaatsen delict. Verder kunnen de ten laste gelegde feiten ook niet op basis van de getuigenverklaringen aan verdachte worden toegeschreven, omdat de signalementen niet overeenkomen met verdachte.
Ook de camerabeelden in het dossier leveren onvoldoende bewijs voor de stelling dat verdachte deze feiten heeft begaan. Op de beelden zijn bij de overvaller tatoeages in zijn nek en op zijn hand te zien, maar deze zijn niet te herkennen als dezelfde tatoeages als die van verdachte. Er zijn meer mensen met tatoeages op deze plekken. Bovendien heeft verdachte een tatoeage onder zijn rechteroog, terwijl deze niet is terug te zien bij de dader op de camerabeelden. Ten slotte zou verdachte – volgens politie en de officier van justitie – een afwijkend loopje hebben. Nu de inrichtingenarts van detentiecentrum [detentieadres] heeft geconstateerd dat verdachte geen loopafwijking heeft, kan de op de camerabeelden geconstateerde wijze van lopen van de dader, niet leiden tot de conclusie dat verdachte te zien is op de camerabeelden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Feiten en omstandigheden
Op 3 april 2021 heeft bij Albert Heijn aan de [adres 1] een overval plaatsgevonden waarbij de dader € 355,- heeft weggenomen. Uit het dossier blijkt dat de dader aankomt op de fiets, de winkel binnengaat en na de ingang meteen rechts door een (uitgangs)poortje het winkelgedeelte inloopt. Vervolgens pakt hij een medewerkster van Albert Heijn , [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), vast en trekt haar mee naar de servicebalie. De dader gaat naast [slachtoffer] achter de servicebalie staan en laat daarop een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zien. De dader legt een plastic tas op de toonbank, geeft [slachtoffer] de opdracht de kassalade te openen en het geld in de plastic tas te stoppen. Daarnaast pakt de dader ook zelf geld uit de kassalade. Wanneer de dader wegloopt pakt hij het op een vuurwapen gelijkende voorwerp en richt hij dat van dichtbij op klanten in de nabijheid van de servicebalie. De dader verlaat de winkel weer via het uitgangspoortje en fietst vervolgens weg in de richting van het Hoofddorpplein in Amsterdam.
Op 13 april 2021 is dezelfde supermarkt opnieuw overvallen. Ook dit keer komt de dader aan op een fiets en loopt direct na de ingang van de winkel rechtsaf door het uitgangspoortje de winkel in richting de servicebalie . Daar staat op dat moment [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), medewerkster van Albert Heijn. De dader pakt een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit zijn broeksband, houdt deze in zijn rechterhand en richt deze op [slachtoffer 3] . Vervolgens legt de dader een tas op de balie en geeft [slachtoffer 3] opdracht hier geld uit de kassalade in te doen. Ook haalt de dader zelf geld uit de kassalade. Na enkele minuten verlaat de dader de supermarkt weer via het uitgangspoortje en stapt hij op de fiets. Hij fietst in de richting van de Zeilbrug. De dader heeft dan € 285,- buit gemaakt.
Uit het voorgaande blijkt dat bij beide overvallen een overeenkomstige modus operandi is gebruikt. De eerste vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of de overvallen door één en dezelfde persoon zijn begaan.
Is sprake van één dader?
Uit onderzoek op basis van camerabeelden is gebleken dat de dader van de overval op 3 april 2021 kort voor zijn bezoek aan het Albert Heijn filiaal aan de [adres 1] ook bij het Albert Heijn filiaal aan de [adres 3] is geweest. Op de camerabeelden van dit laatste filiaal is te zien dat de dader verschillende tatoeages heeft waaronder een cirkelvormige tatoeage op zijn linkerhand. Op de camerabeelden van de overval op 13 april 2021 is te zien dat de dader een cirkelvormige tatoeage heeft op zijn linkerhand.
De bewegende camerabeelden zijn ter terechtzitting bekeken en er bevinden zich beschrijvingen van de beelden in het dossier. De rechtbank heeft waargenomen dat de bovenbenen van de dader van de overval van 3 april 2021 naar binnen staan en de onderbenen ietwat naar buiten. De rechtbank ziet dit ook terug bij de dader van de overval op 13 april 2021. Ook stelt de rechtbank vast dat de dader in beide gevallen een opvallend loopje heeft waarbij hij bij iedere stap een kleine schop met zijn linkervoet geeft. Ten slotte valt de rechtbank de manier waarop de dader op zijn fietst stapt om weg te rijden op; de dader zet eerst zijn rechterbeen op de trapper en komt dan in beweging.
Op grond van de overeenkomende specifieke tatoeages en het overeenkomende kenmerkende loopje komt de rechtbank tot de conclusie dat de overvallen door één en dezelfde persoon zijn gepleegd. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte deze persoon is.
Is verdachte deze dader?
Op de camerabeelden van het Albert Heijn filiaal op de [adres 3] , van kort voor de overval op het Albert Heijn filiaal aan de [adres 1] op 3 april 2021 is te zien dat de dader aan de rechterzijde van zijn nek een vrij grote tatoeage heeft met de cijfers ‘ [...] ’. Daarnaast heeft de rechtbank bij het bekijken van de bewegende camerabeelden waargenomen dat uit de kraag een punt van een tatoeage naar boven lijkt te steken.
Getuige [getuige] heeft ten aanzien van de overval op 3 april 2021 verklaard dat de dader een tatoeage aan de linkerkant van zijn nek had die leek door te lopen tot achter het oor van de dader. De tatoeage leek op een naar binnen draaiende cirkel met puntjes ernaast. Aangeefster [slachtoffer 3] heeft naar aanleiding van de overval op 13 april 2021 verklaard dat de dader tatoeages had op de vingers van zijn hand.
De hiervoor genoemde tatoeages van de dader van de overvallen op verschillende delen van het lichaam zijn zeer specifieke persoonskenmerken. Na aanhouding van verdachte zijn foto’s gemaakt van de tatoeages in zijn nek, armen, handen en op zijn vingers. Daaruit volgt onder meer dat de verdachte aan de rechterkant van zijn nek een tatoeage heeft met de cijfers ‘ [...] ’. De rechtbank stelt vast dat de tatoeages van de dader van beide overvallen zeer duidelijke overeenkomsten vertonen met de tatoeages van verdachte. Daarnaast constateert de rechtbank ook overeenkomsten in de haarlijn van de dader en die van verdachte.
Op grond van al het voorgaande in samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte de persoon is die de overvallen op 3 en 13 april 2021 bij Albert Heijn op de [adres 1] in Amsterdam heeft begaan.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er geen wettig bewijs is dat verdachte de overval bij supermarkt Jumbo aan de [adres 2] op 16 april 2021 heeft gepleegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
1.
op 3 april 2021 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen 355 euro, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig en dreigend ,
- naar het winkelbedrijf Albert Heijn ( filiaal [adres 1] ) is toegegaan en
- voornoemde [slachtoffer] bij de nek heeft vastgepakt en vastgepakt gehouden en
- voornoemde [slachtoffer] heeft geduwd en meegetrokken en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer] heeft getoond en getoond gehouden en tegen de nek van voornoemde [slachtoffer] aangezet en
- daarbij heeft gezegd: “Maak de kassa open” en “Doe het geld in de tas” en “Geef het muntgeld ook gewoon”
en
op 3 april 2021 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 355 euro dat toebehoorde aan winkelbedrijf Albert Heijn, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig ,
- naar het winkelbedrijf Albert Heijn ( filiaal [adres 1] ) is toegegaan en
- voornoemde [slachtoffer] bij de nek heeft vastgepakt en vastgepakt gehouden en
- voornoemde [slachtoffer] heeft geduwd en meegetrokken en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer] heeft getoond en getoond gehouden en tegen de nek van voornoemde [slachtoffer] aangezet en
- daarbij heeft gezegd: “Maak de kassa open” en “Doe het geld in de tas” en “Geef het muntgeld ook gewoon”.
2.
op 13 april 2021 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 285 euro toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig ,
- naar het winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [adres 1] ) is toegegaan en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 3] heeft getoond en tegen de buik van voornoemde [slachtoffer 3] aangezet en
- daarbij heeft gezegd: “Doe alles er in” en “Sneller” en “Gooi het geld erin” en “Geld, Geld”
en
op 13 april 2021 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van 285 euro dat toebehoorde aan winkelbedrijf Albert Heijn, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig ,
- naar het winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [adres 1] ) is toegegaan en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 3] heeft getoond en tegen de buik van voornoemde [slachtoffer 3] aangezet
- daarbij heeft gezegd: “Doe alles er in” en “Sneller” en “Gooi het geld erin” en “Geld, Geld”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Voor zover de rechtbank toch tot een bewezenverklaring zou komen, heeft hij subsidiair bepleit dat in strafmatigende zin rekening moet worden gehouden met de navolgende omstandigheden. Er is sprake van licht geweld zonder noemenswaardig letsel bij de aangeefsters. Verder is er geen sprake van een overval in vereniging gepleegd en lijkt er ook niet op professionele wijze te zijn gehandeld.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich twee keer kort achter elkaar schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt waarbij hij steeds een vuurwapen, of in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond aan een jonge medewerkster. Voor zowel [slachtoffer] als [slachtoffer 3] is dit een zeer traumatische ervaring geweest. Deze gebeurtenis heeft dan ook veel impact gehad op beide slachtoffers. Dit komt duidelijk naar voren in de verklaringen van de slachtoffers bij de politie, in de vorderingen van de benadeelde partijen en ook uit de ter terechtzitting afgelegde verklaringen door of namens de slachtoffers. Ook nu nog, ruim anderhalf jaar na de overvallen, ondervinden de slachtoffers de gevolgen van deze voor hun schokkende en beangstigende gebeurtenis. Hun veiligheidsgevoel op de werkplek en ook daarbuiten is in sterke mate aangetast. Daarnaast is deze gebeurtenis niet alleen voor het personeel van de supermarkt een beangstigende ervaring geweest, maar ook voor de klanten die op de momenten van de overvallen in de winkel aanwezig waren. Ook kan deze gebeurtenis bij buurtbewoners en andere bewoners van Amsterdam hebben bijgedragen aan gevoelens van angst, onrust en onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte de feiten, mede gelet op voormelde gevolgen, zwaar aan.
De oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) nemen voor een overval op een winkel, waarbij sprake is van bedreiging met geweld, een gevangenisstraf van twee jaar als uitgangspunt. Als strafverhogende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat de bedreiging heeft plaatsgevonden met een vuurwapen, of in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Alhoewel niet duidelijk is geworden of sprake was van een echt vuurwapen, is de rechtbank van oordeel dat dit voor de slachtoffers en de gevoelens van angst die het tonen van dit voorwerp teweeg heeft gebracht, niet uitmaakt. Ook weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat de slachtoffers erg jong waren; het ging om jongeren van 16 en 17 met een bijbaan bij de Albert Heijn. Dit alles heeft verdachte er niet van weerhouden deze ernstige feiten te begaan. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het verdachte slechts te doen was om het geld. Ook het feit dat deze feiten hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag te midden van het winkelend publiek weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
Gelet op al het voorgaande vindt de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, passend en geboden.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
De vorderingen
8.1.1.
Vordering van [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2.
Vordering van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 2.532,61 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit medische kosten en toekomstige schade, en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.3.
Vordering van [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] (herina: [slachtoffer 4] ) vordert € 950,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.4.
Vordering van Jumbo Supermarkten (locatie [adres 2] )
De benadeelde partij Jumbo Supermarkten (locatie [adres 2] ) vordert € 3.775,23 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer] en [slachtoffer 3] voldoende zijn onderbouwd en integraal kunnen worden toegewezen.
Gelet op de gevraagde vrijspraak voor feit 3 moeten de vorderingen van [slachtoffer 4] en Jumbo Supermarkten niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.3.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite integrale vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vorderingen tot immateriële schadevergoeding van [slachtoffer] en [slachtoffer 3] te matigen. Verder heeft de raadsman verzocht het verzoek om vergoeding van toekomstige schade van [slachtoffer 3] af te wijzen, omdat die post onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van Jumbo Supermarkten heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat niet is gebleken dat de indiener van de vordering gemachtigd is namens Jumbo Supermarkten. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De raadsman heeft zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] .
8.4.
Oordeel van de rechtbank
8.4.1.
Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer] en [slachtoffer 3]
Vordering tot materiële schade [slachtoffer 3]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering inhoudende de medische kosten vindt de rechtbank voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 32,61, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2021.
De vordering tot vergoeding van toekomstige schade vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Op dit moment is onvoldoende duidelijk dat deze kosten gaan worden gemaakt en als dat het geval is, waaruit deze kosten zullen bestaan. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van die post dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Vorderingen tot immateriële schade [slachtoffer] en [slachtoffer 3]
Artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien deze ten gevolge van het strafbare feit schade heeft opgelopen. Bij de begroting van de vergoeding van deze schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. Uit artikel 6:106, eerste lid onder b, BW volgt dat de benadeelden recht hebben op schadevergoeding indien zij lichamelijk letsel hebben opgelopen, hun eer of goede naam is geschaad of zij op andere wijze in de persoon is aangetast. Wanneer geestelijk letsel niet kan worden aangenomen omdat dit bijvoorbeeld niet is vastgesteld door een psychiater of psycholoog, is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van aantasting in zijn persoon op andere wijze. In dat geval moet de benadeelde partij deze aantasting met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvoor voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
In onderhavige zaak heeft verdachte een overval gepleegd waarbij benadeelden [slachtoffer] en [slachtoffer 3] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zijn bedreigd. De benadeelden waren beiden nog erg jong en hebben hier ernstige gevolgen van ondervonden. Zo hebben zij beiden hun opleiding afgebroken en zijn zij erg angstig sinds de overvallen. De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheden volgt dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelden zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106, eerste lid onder b, BW.
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, vindt de rechtbank ten aanzien van beide benadeelde partijen een vergoeding ter hoogte van € 3.000,- billijk. Dit bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Nu de benadeelde partijen een soortgelijke ervaring hebben gehad en hun klachten enigszins overeenkomen, zal de rechtbank niet differentiëren in het toe te wijzen schadebedrag.
De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
De rechtbank veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer]
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.000,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 april 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 40 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 3]
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.032,61 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 april 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 40 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
8.4.2.
Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 4] en Jumbo Supermarkten
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen wanneer is bewezen dat verdachte het strafbare feit dat met de schade verband houdt, heeft begaan. Verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partijen [slachtoffer 4] en Jumbo Supermarkten worden daarom in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
De eendaadse samenloop van:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en
afpersing.
Ten aanzien van feit 2:
De eendaadse samenloop van:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en
afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis – inclusief uitleveringsdetentie – is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toetot een bedrag van
€ 3.000,-(zegge: drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.000,- (zegge: drieduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 april 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toetot een bedrag van
€ 32,61(zegge: tweeëndertig euro en eenenzestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit medische kosten, en
€ 3.000,-(zegge: drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 13 april 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 3.032,61 (zegge: drieduizend tweeëndertig euro en eenenzestig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 13 april 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[slachtoffer 4] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
Jumbo Supermarkten (locatie [adres 2] ) niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 november 2022.
[... ]
  • [... ]
  • [... ]
  • [... ]
  • [... ]
  • [... ]