Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 mei 2021, met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie van ABN Amro, met producties,
- de conclusie van antwoord van Deutsche Bank, met producties,
- het tussenvonnis van 19 januari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie van Heijveld c.s. in de procedure tegen ABN Amro,
- het proces-verbaal van de op 16 juni 2022 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin vermelde stukken.
2.De feiten
Het Heijveld-concern
extendable swap’). Daarvoor is een indicatie gegeven van een vaste rente van 4,7%.
blend & extendgenoemd (hierna aan te duiden als Renteswap 3).
- op 13 oktober 2017 deed Deutsche Bank aan Heijvar voor renteswap 1 een compensatievoorstel voor € 88.355,47 dat niet door Heijvar is geaccepteerd;
- op 16 november 2017 deed Deutsche Bank aan Heijpro voor renteswap 2 een compensatievoorstel voor € 184.044,64 plus een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand van € 10.000,00, dat door Heijpro uiteindelijk is geaccepteerd, nadat de Geschillencommissie UHK MKB-Rentederivaten haar bezwaren had afgewezen bij beslissing van 29 oktober 2018;
- op 20 juni 2018 deed ABN Amro aan Heijveld voor renteswap 3 een compensatievoorstel voor € 42.298,89, dat door Heijveld niet is geaccepteerd.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
informed consentvan Heijpro ook geen sprake kan zijn, omdat daarvoor is vereist dat de onderliggende advisering op zichzelf correct is geweest. En daar schort het hier aan. Hierbij zij verder nogmaals opgemerkt dat het naar het oordeel van de rechtbank geen verschil maakt dat de mismatch indertijd door ABN Amro-oud aan Heijveld c.s. is aangeboden; als overnemende partij onder algemene titel kan die mismatch ook Deutsche Bank worden tegengeworpen.
blend & extendwerd vervangen door renteswap 3. Uit de stellingen blijkt onvoldoende duidelijk waarom ABN Amro-nieuw daarbij misbruik van omstandigheden zou hebben gemaakt. Bij dit alles kan niet uit het oog worden verloren dat Heijveld c.s. haar bankrelatie blijkbaar ook niet bij een andere bank tegen gunstigere voorwaarden kon onderbrengen. Anders zou zij dat immers wel hebben gedaan, zo mag worden aangenomen. Uit niets is immers gebleken dat zij om specifieke redenen gehouden was met ABN Amro-nieuw in zee te gaan. Voor zover zij meent dat ABN Amro-nieuw gehouden was vermeende fouten van ABN Amro-oud te herstellen, wordt miskend dat ABN Amro-nieuw niet is aan te merken als de rechtsopvolgster van ABN Amro-oud en er in dat opzicht dus ook geen verplichtingen op haar rusten. Het moet ervoor worden gehouden dat in de gegeven omstandigheden de voorwaarden die de bank stelde commercieel waren geboden. De stelling dat ABN Amro-nieuw hierbij misbruik van omstandigheden heeft gemaakt wordt daarom verworpen. Voor zover Heijveld c.s. door de gedwongen verkoop van het vastgoed al schade heeft geleden, is dit het gevolg geweest van het hiervoor beschreven verwijtbare handelen van Deutsche Bank, waarvoor die bank ook is aan te spreken door Heijveld c.s.